Vanochtend
een half uur lang bejaard geweest. Ik had een besogne buitenshuis gehad. Ter
plekke keek ik uit op een seniorencomplex, ingebed in weelderig groen dat zich
warmde aan de voorjaarszon. Een wandelpad wenkte. Gedwee stak ik over en sloeg
het weggetje in. Het voerde langs een meanderend riviertje dat op een van zijn
oevers knotwilgen had staan. Aan de overkant van het stroompje lag een weiland met
twee door riet omzoomde paddenpoelen. De wei, en ook de horizon, eindigde bij
een rij populieren die met hun nog kale takken in de blauwe lucht krasten.
Soezerig slenterde ik over het pad, tot ik
een bankje tegenkwam dat een uitgekiend uitzicht op de natuuridylle bood. Het
was een keurig opgeverfd bankje met een verhoogde zit die rekening hield met
gebruikers uit het achterliggende oudemensenhuis. Toen ik daar plaats nam, slaakte
ik onwillekeurig een flinke zucht. Het was er dermate aangenaam dat ik er maar
een poos bleef zitten, geleidelijk verkleurend tot een bejaarde die zijn
levensavond sleet op een bejaardenbankje achter het bejaardenhuis. Het deed me
denken aan muzikant en schrijver Ernst Jansz, die (als dertiger) eens tegen me
zei: ‘Wijsheid, daar streef ik toch naar, ben ik bang. Dat ik straks voor m’n
huis kan zitten in m’n stoeltje en de wereld voorbij zie trekken en denk: ja,
nou, ’t is wel goed.’
Een
half uur, toen was het mooi geweest, allez, er moest nog van alles.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten