woensdag 9 januari 2013

De romans van het kerkhof



Omdat het de sterfdag van een dierbare was, bezocht ik het kerkhof waar ze begraven lag. Sommige mensen mijden begraafplaatsen, omdat ze die naargeestig vinden. Ik vind het inspirerende plekken. Achter sommige teksten op de zerken laten zich hele romans vermoeden en rond de verwelkende bloemstukken trilt de lucht nog van recente emoties.

Het graf waarvoor ik kwam, was al een tijd niet meer bezocht. De klimop begon de grafsteen te overwoekeren en onttrok het naamplaatje aan het zicht. Ik fatsoeneerde het groen wat en stond een tijdje stil bij deze plek onder de bomen waar zoveel herinneringen begraven lagen. Het doet goed, de doden af en toe te bezoeken en het verleden nog eens af te stoffen. Ik stel me ook voor dat op hun beurt de doden ook graag bezoek hebben – niet zozeer voor de gezelligheid, want die telt six feet under niet, maar om een blijk dat de herinnering aan hen in leven is gebleven.

Zo’n honderd meter verderop lag een kennis begraven. Zijn ex, met wie hij een dochtertje had, had het niet nodig gevonden zijn graf op welke manier dan ook te markeren, al had het dochtertje er later nog eens een droef boompje geplant. Zoveel jaar na dato bleek er nog steeds niets veranderd. Een anoniem graf – hoe dood wil je iemand hebben?

In de buurt brandde een stompkaars in een houder met dekseltje. Nóg iemands sterfdag, dacht ik, maar de data gaven geen aanleiding voor het lichtje, want het graf was al vele jaren oud. Kennelijk kwam een nabestaande hier nog steeds de nagedachtenis eren.  

Bij een vers graf met jonge plantjes boog ik me over naar het grafopschrift. Er bleek een kindje begraven, dat maar één dag had geleefd. Her kerkhof kende wel meer van die aangrijpende kindergraven, meestal getooid met foto’s en knuffels en de uitgebeitelde vraag ‘Waarom zo vroeg?’ Bij de zerk van een jongen lagen een zak drop en een flesje frisdrank.
 
Een oude grafsteen getuigde van een gezinsdrama van een halve eeuw geleden:  ‘Hier rusten onze lievelingen Johanneke en Walterke.’ Het meisje had zeven maanden geleefd; er was daarna nog een broertje gekomen dat was ook maar tweeëneenhalf jaar was geworden. Vast en zeker had een begeleidende geestelijke de ouders uitgelegd waarom dit de wil van God was.

Toen had ik wel weer genoeg romans geproefd. Door de poort van het kerkhof heen lag de wereld van de levenden te wachten, en al was het daar op deze bewolkte winterdag ook maar een grijze boel, de rest van de dag moest het maar eens flink gaan vlammen.