zaterdag 29 juni 2013

De volgende vakantie


In de krant wemelt het weer van de reisadvertenties. Kom naar Spanje / Kroatië / Zwitserland! Geniet van romantisch Parijs, maak geweldige stadswandelingen door Praag of Kopenhagen, fiets langs de Côte d’Azur, beleef de Zillertaler Musikantenparade! Of maak eens een cruise van Italië naar Zuid-Afrika!

Grappig genoeg staat er boven twee van die rumoerige annonces een interview met de Tilburgse filosoof Ruud Welten, die een boek heeft geschreven over de ethiek van het toerisme. Welten noemt het de tragedie van de toerist, dat die voortdurend op zoek is naar een unieke ervaring, maar tegelijkertijd deel uitmaakt van een massa met dezelfde wens. Die zoektocht is dus gedoemd tot mislukking.

De halve straat stroomde leeg gisteren, toen de regio aan de schoolvakanties begon. Met volgepakte auto’s en soms een caravan of vouwwagen aan de haak begonnen allerlei buren aan hun jaarlijkse queeste naar het paradijs van de ansichtkaarten: een camping aan een kabbelend riviertje, een resort met zeven zwembaden en een nachtclub, of een authentiek vissershuisje op de oever van een eenzaam meertje. Een heerlijke wereld waar iedereen blij is en altijd de zon schijnt.

Ik keek ze na, die buren, in een mengeling van afgunst en meewarigheid. Het toverwoord ‘vakantie’ danste zo verleidelijk door de straat dat ik óók zin kreeg om een koffer te pakken en af te reizen. Een tel later schoten me herinneringen te binnen van overvolle boulevards en slechte restaurants en banale campingtaferelen en realiseerde ik me dat droom en werkelijkheid maar sporadisch samenvallen.

En toch komt dat verlangen naar vakantie elk voorjaar weer opzetten. Het laat zich niet van de wijs brengen door lauwe ervaringen, want verlangens kennen geen verleden, alleen toekomst, geen desillusies, alleen hoop. Daar en dan, in die gindse heuvels, aan dat verre ven, aan die turkooise zee, daar wacht een zonverwarmde tijd waarin het leven helemaal klopt, een tijd van rust en schoonheid, van smaak en zin en puurte. Nergens zijn het brood en de wijn zo lekker, is de hemel zo blauw, zijn de dorpen zo bevallig, is de liefde zo zoet als tijdens de vakantie. De volgende vakantie.


woensdag 26 juni 2013

De kunst van het wachten




In verband met een medisch akkefietje kon ik me dezer dagen weer eens verdiepen in de kunst van het wachten.

Wachten kun je natuurlijk overal, op het treinperron, bij de balie voor het afhalen van een nieuw paspoort, in de file op de autoweg, in het café waar je afspraakje maar niet opdaagt of liggend in bed en hopend dat de slaap nou eindelijk komt, maar nergens kent het zoveel reliëf als in de gezondheidszorg, waar het is verbonden met angst, hoop en spanning over de uitslag of de behandeling die straks zal volgen.

Van de huisarts tot de tandarts en van de bekkenbodemtherapeut tot de oncoloog: allemaal hebben ze speciale ruimtes ingericht, waar de patiënt zich in stilte kan voorbereiden op consult, controle of ingreep. Meestal staat er duurzaam meubilair van een speciale leverancier, in geruststellende tinten en met afgeronde hoeken. Grote wachtruimtes bieden nog wel eens een koffieautomaat, of een hoektafeltje waarop een thermoskan en wat koppen en schotels prijken. Ook liggen er altijd onbestemde tijdschriften van het soort dat je zelf nooit in huis haalt. Boulevardbladen met verbleekte roddels. Een damesblad met twaalf tips voor een ideale taille en een half ingevuld cryptogram. Een glossy vol suggesties voor de winter van 2011.

De wachtkamer waar ik deze week was, bood een psychologiemagazine met een groot verhaal over geduld. Aan de muur hing een schilderijtje dat waarschijnlijk vervaardigd was door iemand van de administratie. En tegenover me zat een oud Indisch dwergvrouwtje met volle overgave te geeuwen. Ze had al een gezicht als een verschrompeld appeltje, maar als ze dan in een nieuwe gaap uitbarstte, waarbij ze haar mond wijd opende en haar ogen stijf dichtkneep, dan plooiden al die plooien zich nog dieper zodat er een plastiek van het wachten ontstond.

Je slaat het ene been over het andere en een tijdje later het andere over het ene. Je volgt de fijne barst in het stucwerk, die over de muur kronkelt als een rivier door de jungle. Je knoopt je veters opnieuw. Je staat op en slentert de gang in, tot de tochtdeuren en dan retour, en dat nóg eens, zoals de ijsberen dat inderdaad doen, hoewel die die verbetener ogen dan de wachtende slenteraar, wiens pas eerder iets gelatens en meditatiefs heeft. En kom je dan eindelijk terug in de wachtkamer, dan geeft de grote klok daar aan dat er alweer drie minuten verstreken zijn.

Ik probeerde me voor te stellen hoeveel tijd ik in al mijn jaren al wachtend had doorgebracht. Was dat verdane tijd geweest? Of vormen die lege momenten noodzakelijke pauzes? De antwoorden lieten passend op zich wachten.




zaterdag 22 juni 2013

Welkom bij de Club




Diverse oudere vrienden die ik vertelde over mijn kersverse status als vrijgestelde, reageerden met dezelfde mysterieuze spreuk: “Welkom bij de Club.”

Mensen die uit het arbeidsproces zijn gestapt, hetzij wegens pensionering, hetzij wegens arbeidsongeschiktheid, vormen kennelijk een Club. Nooit geweten. De leden van de Club houden hun lidmaatschap blijkbaar goed geheim. Over het wezen van de Club weet ik het fijne ook nog niet. Het lijkt vooral te draaien om het uitwisselen van interessante vormen van vrijetijdsbeoefening. In een paar gesprekjes trok er al een hele stoet hobbyclubs, goede doelen, buurtcomités, kunstprojecten, sportverenigingen en niet te vergeten campers voorbij. Zodra ik smeuïge Clubfinesses hoor, zal ik op deze blog de klok luiden.

Er kwam ook nog een andere stoet voorbij: een stoet van lezers die reageerden op de zwanenzang waarmee ik mijn redacteurschap van HP/De Tijd afsloot. Ik zoog alle complimenten en medeleven dankbaar op, maar onderging ze ook met een zeker ongemak, want het had er wel iets van alsof ik six feet under naar mijn eigen grafredes lag te luisteren. Zo’ne goeie hadden ze nog niet gehad, daar kwam het op neer. Balsem voor de ziel, tenminste als die nog leeft. Dat hoorde kennelijk ook allemaal bij de privileges van de Club.

Ik sloot de ogen en dagdroomde over mijn nieuwe leven als pensionado. Al snel zag ik mezelf slenteren over een bevallige promenade, zo’n beetje de Ramblas, maar dan minder Spaans, wandelstok in de hand, zomerhoed op het hoofd, avondblad gevouwen onder de arm, alle tijd van de wereld, kalmaan op weg van onbepaald naar nergens, waar een behaaglijk terras op me zou wachten. En dan zou ik een Chablis bestellen en met een geroutineerd gebaar een opschrijfboekje en een potlood tevoorschijn halen om te beginnen aan een korte tekst, zo licht dat die weg kon waaien met het kleinste briesje.

Toen stokte de dagdroom en vroeg ik mezelf streng af of ik het werk nou toch nog niet los kon laten. Nee hoor, stelde ik mezelf gerust, die man op dat promenadeterras was niet aan het werk, die schreef alleen maar graag af en toe een stukje.

donderdag 20 juni 2013

Zwanenzang




Het hing in de lucht en nu is het zo ver: ik neem afscheid als redacteur van HP/De Tijd.

Niet dat ik door een headhunter ben weggekaapt of mijn baan verlies door een reorganisatie. Nee, uiteenlopend fysiek ongerief bleek gaandeweg niet meer te verenigen met een dienstverband. Ik ben duurzaam arbeidsongeschikt bevonden.

En zo zit ik ineens mijn laatste redactionele stukje te tikken. Mijn zwanenzang, wil ik schrijven, maar dat roept meteen de vraag op hoe een zwaan eigenlijk zingt – óf een zwaan überhaupt wel kan zingen.

Vogelsites blijken onderscheid te maken tussen wilde zwanen en knobbelzwanen; de eerste soort produceert een luid nasaal, trompetterend geluid, de tweede gorgelt en blaast, maar wil ook wel eens sissen en knorren. Daar vind ik het nu de gelegenheid niet voor, noch voor getrompetter, noch voor gegorgel of geknor.

Er bestaat ook nog een Svanesang  van de Deense componist Anders Koppel, een kort muziekstuk voor altsax, harp en orkest. In een luisterfragment* klinkt een jazzbalad, die tussen lichtvoetigheid en melancholie laveert, wat beter met mijn stemming rijmt. Mijn afscheid roept een weemoed van eindigheid en herinneringen op, maar ook een lichtheid omdat er een last wegvalt die zwaar begon te drukken.

Voor een journalist bestaat er maar één actualiteit: de eb en vloed van het nieuws, of dat nu van het Binnenhof komt of uit het stadion, het museum, de poptempel of de designer shop. Bij dat getij heb ik me van Weekblad De Tijd tot HP/De Tijd en HP/de Site ook altijd thuis gevoeld. De laatste jaren echter doemde er ander nieuws voor me op, een persoonlijke actualiteit, een eb en vloed van diagnoses, kansen, gevaren en hoop, het heen en weer van het leven zelf. En langzamerhand werd die nabije wereld concreter dan de verre, vage actualiteit van de maatschappij.

Zo zijn er twee lijnen bij elkaar gekomen: ik kan het verre nieuws niet goed meer bijbenen, maar ik hoef ook niet meer zo nodig, vind genoeg inspiratie om me heen.

Ex-redacteur. Het wordt wennen. Maar vast en zeker zal ik elders** en anderszins blijven opschrijven wat me opvalt, invalt en overvalt. Dag lezer, ik tref u wel weer ergens.


** Bijvoorbeeld op http://mattdings.blogspot.nl/



maandag 17 juni 2013

De wereld achter de mini-advertentie




Volgens de overlevering schreef Ernest Hemingway ooit het kortste verhaal uit de wereldliteratuur. Het telt zes woorden en luidt als volgt: ‘For sale: baby shoes, never worn.’

Of Hemingway werkelijk de vader van deze zesling was, staat niet vast, maar het ultrakorte verhaaltje maakt in elk geval duidelijk dat een paar woorden een heel drama kunnen oproepen. Eenzelfde verschijnsel doet zich voor in mini-advertenties. Op pagina 38 van de Volkskrant was het onlangs weer prijs en ontvouwde zich een waaier aan wereldjes.

‘Haal het mooie uit mensen!’ riep de eerste adverteerder opgewekt. Dat kon ik leren door de post-HBO transformationele Coach-Trainer Opleiding te ondergaan. Als zo’n transformatiecoach ’s avonds thuiskomt, kijkt zijn vrouw wel uit te vragen hoe zijn dag was. Een tweede opleidingscentrum prees zichzelf aan voor stadsboeren in spe. Het woord ‘stadsboer’, nieuw voor mij, bracht twee milieus bijeen die onverenigbaar leken; een interessante contradictie. Een ander instituut ried me aan organizer te worden en rommelige huishoudens en bedrijven aan duidelijke structuren te helpen. Ik raakte op slag nieuwsgierig naar die chaoten.

En anders kon ik leren zingen in de Franse Loirestreek of de Italiaanse Alpen, of me aansluiten bij een Amsterdams koor ‘met een lichte toets van wereldmuziek en gezelligheid’. Ook zou ik – ‘neem even tijd voor jezelf’ – op retraite kunnen gaan op een landgoed met pastorale begeleiding. Had ik wellicht zin om lid te worden van een woongroep in het Groene Hart? Voor gezamenlijkheid met wat meer privacy kon ik terecht in Hilversum, waar een Centraal Wonen-project ‘energieke buren’ zocht. Aanpoten daar in Hilversum.

Bij de Oproepen lichtte een gezinsdrama op. ‘Onschuldige, hardwerkende familie, 3 kinderen, dreigt slachtoffer te worden v. financiële crisis. Wie kan/wil ons helpen verplichte verkoop van ons huis te voorkomen?’ Te vrezen viel dat de oproep twee br.o.nr.bur.v.d.bl. zou opleveren: eentje van een sjamanistische zieneres die een oplossing met rook en rituelen suggereerde en eentje van een charlatan die rook naar fout geld en piramidespelen.

Toen kwamen de contactadvertenties. Een kleine huismus zocht een senior bonte specht of soortgenoot. Een leuke sl. vent, 50+, vrijgraag, wilde voor sl. vr. beetje lef, best een website bouwen – deal? Een relatiebureau bemiddelde voor gelovigen, een ander voor kunst- en cultuurliefhebbers, een derde voor homo- en biseksuele mannen op leeftijd. Ik zag eerste ontmoetingen voor me, schuchterheid en snoeverij, eenzaamheid en verlangen, lange levens met heel wat tegenslagen.

De mooiste annonce kwam van Society Partnerselectie. Dat bureau zocht een leuke, intelligente, warme, liefst bemiddelde man voor haar cliënte, die beschreven werd als: ‘Elegante, energieke vrouw met uitstraling. WO, 70+ (jeugdig voorkomen), NH. Heeft humor, maakt makkelijk sfeer en gezelligheid. Een feest om mee op stap te gaan naar concert, theater of voor een ongedwongen etentje.’

Ik zoek geen partner, maar ik zou ook dolgraag op een zonnige zaterdag op pagina 38 van een landelijk dagblad beschreven willen worden als elegant, energiek, humoristisch, voorzien van uitstraling, en zijnde een feest om mee op stap te gaan. Maar ik vrees dat er vooralsnog niet meer in zit dan: Journ., alg. ontw., br. bel., licht melanch., zkt. trouwe lezer (m/v).

maandag 10 juni 2013

Perfectie is ook niet alles


Al eens een perfect stukje gelezen? Nou, daar gaat-ie dan.

Volgens De Groene Amsterdammer, bezwijken ‘steeds meer’ twintigers onder hun tomeloze ambities. ‘Alles moet leuk, bijzonder, perfect zijn. Mislukken is geen optie.’

Misschien komt het doordat ik net geen twintiger meer ben, maar die ambitie lijkt me behalve al te tomeloos ook al te argeloos. Net als het populaire motto You Only Live Once (YOLO). Wie maar één maal leeft, denk ik dan, kan niet om de grijze dagen heen.

Het leven zou stomvervelend zijn als het voortdurend leuk, bijzonder, perfect was. Saaiheid, alledaagsheid en onvolkomenheid zijn broodnodig om hun opwindende tegendelen überhaupt te herkennen. We zien de sierlijke gratie van de zwaan omdat we eerder het lelijke eendje ontmoetten. Het vrije weekeinde zou zijn glans verliezen zonder de doordeweekse agenda. Geen berg kan zonder de dalen en vlaktes die hem zijn grandeur verlenen. Met andere woorden: perfectie kan niet zonder het onvolmaakte (en is daardoor zelf ook imperfect).

Amour fou
Daarnaast denk ik dat de hang naar het bijzondere en volmaakte zich niet tot twintigers beperkt. De halve literatuur en filmkunst draaien om de droom van de amour fou of de nachtmerrie van de ongelukkige liefde. In de glanzende wereld van de vakantiefolders heten toeristenoorden paradijzen en is elke bestemming schitterend, bruisend en uniek. De mode spiegelt voor dat ze van iedereen een ster kan maken. De media zijn in de ban van succes. De schoonheidsspecialiste en cosmetisch chirurg verdienen hun brood met onze uiterlijke onvolkomenheden. Woonbladen berichten over paleizen met onwerkelijke, kreukvrije interieurs die vooral de inbreng van een styliste verraden.

Dissonant
Nou, geef mij maar de kras, de kerf, de deuk, het litteken, de vlek: sporen van leven en geschiedenis, van struikelen en weer opstaan, van ervaringen en belevenissen, soms verheugend, soms frustrerend. Die kras etc. is als de blue note die de jazz spannend maakt en als de dissonante figuur die een straat kleur geeft: van essentiële betekenis.

Perfectie leent zich eigenlijk alleen voor gelovigen. Zij hebben een god die uit pure goedertierenheid bestaat en een hemel waar uitverkorenen van de eeuwige zaligheid proeven. Maar ja, aarzel ik dan weer – eeuwig duurt wel érg lang, gaat dat niet vervelen?

Moraal van dit verhaal: geloof niemand die u perfectie belooft.