woensdag 29 juli 2015

Erg, erger, ergst

Het waren bizarre minuten, daar op de parkeerplaats naast de A50, met op het mobieltje de mededeling dat het gekozen nummer nog steeds in gesprek was. Op de voicemail had ik net een verontrustende boodschap van mijn zus gehoord. Of ik terug wou bellen, want er was nieuws over een broer die met ernstige vaatproblemen op de intensive care lag. Dat kon maar één ding betekenen, dacht ik: het ergste. 

Op de eerste de beste parkeerplaats, vol vrachtwagens met gesloten gordijntjes waarachter chauffeurs lagen te slapen, toetste ik telkens weer, en steeds nerveuzer, haar nummer in, maar het was voortdurend bezet. Toen ik haar tenslotte aan de lijn kreeg, bleek ‘het ergste’ niet precies aan de orde. Broer leefde nog. Maar het ging hem beroerd. En de vaatproblemen maakten de amputatie van een been noodzakelijk. Dat ging diezelfde middag nog gebeuren. Zijn toestand was nog nèt niet kritiek, maar wel gevaarlijk. 

Het tolde in me. Ik was op de terugweg van de uitvaart van een oude vriend, het hoofd vol opgehaalde herinneringen aan diens kleurrijke leven. En nu dit, een broer die een been kwijt raakte – nee, al kwijt wàs. De schrik straks, als hij uit de narcose kwam. De verloren mogelijkheden. Het grote missen. Ik kon het me allemaal zo goed voorstellen. Beelden van mijn zo dode vriend en mijn zo zieke broer vloeiden over in beelden van een jaar geleden, toen ik zelf op de intensive care lag met vergelijkbare vaatproblemen en het ernaaruit zag dat ook ik een been zou moeten missen. Ik huiverde, ook al was het warm, daar op de parkeerplaats langs de snelweg.  

Wat was het een heftige tijd, die zomer van 2014, met afwisselend pijn, onrust, het duister van de anesthesie, het surreële van een delier en het golven van het gevoel. Ik zag de man met de zeis naderen en om de hoek postvatten tot ik daar zou passeren en hij me grijnzend op de schouder kon tikken omdat het mijn tijd was. Maar het bleek mijn tijd nog niet, en de man met de zeis keerde schouderophalend weerom en verdween in de nevel waaruit hij was opgedoemd. 

Het kwam uiteindelijk betrekkelijk goed. Ook het heftigste heden wordt vanzelf verleden tijd. Maar voor zover dat troost, troost het alleen achteraf, dat begrijp ik maar al te goed, broer. Sterkte gewenst.

zondag 26 juli 2015

Stuimig en nozel


Er zijn belangrijker onderwerpen, ik geef het grif toe, maar ik ben ineens in de ban van het voorvoegsel ‘on-‘, gebruikt in een lange reeks woorden, uiteenlopend van onaandoenlijk tot onzalig.

Het begon toen ik in de krant las dat een pianist ongelooflijk goed had gespeeld. Plots vroeg ik me af of er ook gelooflijk goede concerten bestonden. Toen had ik de poppen aan het dansen, want het ene na het andere rare on-woord diende zich aan. Kon een daad besuisd zijn? Waren verdrietige mensen ook wel eens troostbaar? Kon je iemand omwonden de gezouten waarheid vertellen? 

Ik sloeg er Van Dale op na. Daar stond dat ‘on-‘ gebruikt werd ‘ter aanduiding dat iets niet is of het tegendeel is, ver afwijkt van het door het grondwoord genoemde’. Dat klopt als het gaat om woorden als onbetrouwbaar, onaangenaam of ongelijkmatig. Maar is het tegendeel van onvermoeibaar dan vermoeibaar? Noemen we schoonheid ooit weerstaanbaar?  Zijn resultaten wel eens vermijdelijk of ontkoombaar?

Ik kreeg er aardigheid in, want hier dienden zich kansen op taalvernieuwing aan. We kunnen eigenlijk maar beter verbiddelijke wetten gaan opstellen, liefst met verdroten ijver en verschilligheid, om verrichter zake terug te keren. Zo moeten we ons ook maar eens toeleggen op vertogen woorden, zoals tegenzeglijk, wankelbaar en stuimig. Dat is verkwikkelijk en nozel, en in elk geval gerept.
 
De toegang is voortaan verboden voor bevoegden, ook al breken er misschien lusten en geregeldheden uit. De hoogste bergen zullen genaakbaar blijken en vrienden weer in genade vallen. In het verkeer gebeuren alleen nog maar gelukken. De meeste beren worden gelikt. Dank wordt omhelsd als ’s werelds loon. Kortom: zonder ‘on-‘ wordt de wereld beschrijflijk veel plezieriger.

maandag 20 juli 2015

In memoriam Jan Stassen



foto Piet den Blanken
 
Vandaag stond zijn overlijdensadvertentie in de krant, dus ik moet het wel geloven: Jan Stassen is inderdaad dood. Ik had het al eerder vernomen, maar toen vond ik het te onwerkelijk. Ik wilde het ook niet geloven. Dood zijn was niets voor Jan, daarvoor leefde hij te intens. Maar, ach, ook intense levens houden een keer op.

Ik leerde hem kennen bij de fusie van HP en De Tijd, een kwart eeuw geleden. Hij kwam uit het kamp van de Haagse Post, ik uit dat van De Tijd, en samen zorgden we voor de eerste vriendschap die de fusie opleverde. Al gauw praatten we menige avond vol, eerst in de kroeg, daarna aan Jans grote witte borreltafel in de Amsterdamse Quellijnstraat, vaak met nog andere vrienden, verwoed bomend over het vak, het leven en de kunsten, achter glazen die steeds weer leeg en vol raakten, en omgeven door de kruidige nevels van joints en alcohol. Gaandeweg bleef ik er regelmatig logeren, zodat de avonden nachten werden, de gesprekken bevlogener en de onderwerpen steeds weidser. Dan joeg Jan de brand in een verse joint en legde omstandig uit waar het heen moest met de schilderkunst, de literatuur, de politiek en de popmuziek. Waarbij hij steevast uitkwam bij de nieuwste va Bob Dylan. Hij kon zo vervoerd oreren over ‘his Bobness’ dat hij zich niet liet ophouden door iets banaals als een sanitaire stop, maar zijn hoorcollege vanaf de pot met de wc-deur open luidkeels voortzette. 

Hij werkte hard nauwgezet, niet alleen op de eindredactie, waar hij een reputatie van foutloosheid vestigde, maar ook in zijn huis in De Pijp, dat hij met grote precisie van A tot Z verbouwde. Viel je om middernacht bij hem binnen, dan was hij vaak nog aan het stuken of het timmeren. Het eten was er dan doorgaans weer eens bij ingeschoten – Jan had wel wat belangrijkers te doen.

Toen net na de millenniumwissel Jans vijftigste verjaardag in zicht kwam, vroegen sommige vrienden zich af of hij die wel zou halen, met zijn riskante levensstijl. Zulke zorgen waren aan hem niet erg besteed. In het leven ging het hem niet om de lengte, maar om de diepte.  En om keuzes maken. Keuzes voor vrijheid en kwaliteit. Radicale keuzes.

Zoals die voor Rudolf Hagenaar. Toen hij de relatief onbekende Zeeuwse schilder Rudolf Hagenaar op het spoor kwam, zette hij rigoureus al zijn kaarten op deze sombere kunstenaar, volgens Jan een miskend genie. Hij kocht zich arm aan diens doeken, verdiepte zich grondig in zijn werk, schreef een diepgravend essay over hem en wist met grote inspanning en overtuigingskracht een dik standaardwerk samen te stellen en uit te geven. Hagenaar noch Jan werd er beroemd door, maar Jan had het ‘m toch maar mooi geflikt.

Uren en uren heb ik Jan over ‘zijn’ Hagenaar horen praten. Ik werd het onderwerp weleens moe, maar niet Jans aanstekelijke gedrevenheid. Sterker nog: ik had hem wát graag nog eens uren en uren beluisterd. Maar daar kwam onverhoeds iets fataals en verdrietigs tussen. Rest de rouw. En goddank de herinnering.

zondag 12 juli 2015

De lof der lelijkheid


Bron: Eindhovens Dagblad
 
Zelf had ik het nog niet gezien, maar in de krant wees een briefschrijver op een vreemde oproep, met grote letters aangebracht op een Eindhovense parkeergarage. Embrace the ugly, had iemand daar geschreven. Omarm de lelijkheid. 

Ik kauwde op de woorden, maar proefde niet meteen iets. Het leek zo’n ongerijmde hartenkreet. Waarom zouden we het lelijke omarmen? Als er omarmd moest worden, schoten me allerlei onderwerpen en personen te binnen, maar niets lelijks en geen lelijkerd. Onaantrekkelijkheid trekt niet aan maar stoot af; dat koester je niet, maar mijd je.
 
Nu ik dat zo opschrijf, vind ik het toch ook weer sneu voor de lelijkheid. Wat kan die eraan doen dat ze onooglijk is? Lelijkheid heeft niet om zichzelf gevraagd, maar zit er wel mooi mee opgescheept. Het is al erg genoeg als iemand of iets er niet uitziet – daar past niet ook nog eens de straf van hoon en afschuw bij. Ja, we mogen wel eens wat aardiger zijn tegen de lelijkheid.
 
Onaanzienlijkheid hoort bij het hele palet van verschijningsvormen, dat varieert van helaas tot oh-la-la, van minnetjes tot super en van flets tot schitterend. Al die facetten zorgen voor een verscheidenheid die nooit verveelt; ze helpen bovendien het mooie van het minder-mooie te onderscheiden en het alledaagse van het bijzondere. In die zin is er niets mis met een lelijke vaas, stoel, woning of medemens, want dankzij hun beseffen we de schoonheid van de Art Nouveau, de Taj Mahal en de Venus van Milo. 

Je kunt je zelfs afvragen of pure lelijkheid wel bestaat. Kijk langer dan twee seconden naar een insect, een voorwerp of een gezicht en er lichten tal van interessante aspecten in op die het de moeite waard maken, ook al betreft het geen prijswinnaar of topmodel. Zo ken ik, geloof ik, geen weerzinwekkende boom. Of gieter. Wel heel erge theekopjes, maar die vallen onder de kitsch, en kitsch is te ontroerend of komisch om pure afschuw op te roepen. 

Wat écht onaantrekkelijk maakt is volgens mij onverschilligheid: een object dat de desinteresse van zijn ontwerper etaleert, een persoon die nergens warm voor loopt, een liefdeloos, vreugdeloos, gedachteloos gebouw. Al dat voze loze is fataler voor het nationale geluk dan de zogeheten lelijkheid.  

Maar daarmee is het lelijke nog niet meteen mooi geworden. Dus die warme omarming, die wil nog niet helemaal.

zaterdag 4 juli 2015

Zin in de madiwodovrijmibo


Nou heeft Eindhoven dus ineens een nachtburgemeester. Derrel Niemeijer is de naam, u zou hem kunnen kennen als dichter. Sinds Jules Deelder het nachtburgemeesterschap in Rotterdam smoel en bekendheid heeft gegeven, lijkt het ambt in goede handen bij dichters. Bij Niemeijer staat dat niet meteen vast. Volgens het Eindhovens Dagblad betreft een van zijn eerste doelstellingen het openhouden van een met sluiting bedreigde boekbinderij. Een bedrijf waar ze overdag werken. Ook is hij betrokken bij een poëziepodium. Dat op zondagmiddagen actief is. Niet echt selling points voor een nachtburgemeester. 

Dat hij de titel toch in de wacht sleepte, was niet het resultaat van een lange en verwoede verkiezingsstrijd of van een unanieme proclamatie door een gilde van ingewijden in het Eindhovense nachtleven. Nee, hij werd zomaar ineens geïnaugureerd door zijn Tilburgse evenknie Gert Brunink. “Niet iedereen is bevoegd een nachtburgemeester te benoemen,” zei Niemeijer in het ED. “Dat kan alleen de organisatie van nachtburgemeesters.” 

Ik geloof het graag. Sterker: ik wil óók zo’n heerlijke functie. Nu die van nachtbobo al is vergeven, kandideer ik me voor het namiddagburgemeesterschap. En aangezien er nog geen organisatie van namiddagburgemeesters bestaat, kan ik niet anders dan mezelf uitnodigen het hoge ambt te gaan bekleden. Bij deze dus geregeld. 

Voortaan houd ik me van 16.30 uur tot 18.00 uur beschikbaar voor burgervaderlijke besognes, te beginnen met een dagelijkse toost op alle Eindhovenaren die in de namiddag van hun leven verkeren. En dan toost ik niet met Prosecco of soortgelijke modedrankjes, maar met een tropische cocktail of een koele Noilly Prat. Waarna mijn variant op de vrijdagmiddagborrel kan beginnen: de madiwodovrijmibo. Voor geheelonthouders komt er een alternatief in de vorm van een uitgebreid flaneerparcours, ruim gestoffeerd met bankjes voor de betere namiddaggesprekken.  

Voorts zal ik mijn ambt met verve uitdragen naar steden en gebieden die minder vertrouwd zijn met het fenomeen ‘namiddag’, waarbij ik ter wille van de goede zaak verre reizen niet uit de weg zal gaan; mijn werktijden zullen dan uiteraard ook beperkt blijven tot tussen half vijf en zes. Ik reken er graag op dat de stad in zulke gevallen voor passende accommodatie en faciliteiten zorgt, inclusief een garderobe die recht doet aan het decorum van de functie. – U merkt: ik krijg er zin in!

donderdag 2 juli 2015

Durf te dromen


Bij mij om de hoek ligt een parkje waar ik vermoedelijk nooit zou komen als het niet om de hoek lag. Met wat waterpartijen, plantsoenen, een speelplek en een sculptuur kloppen de ingrediënten wel; het geheel is echter nogal saai en alledaags. Maar het ligt wel om de hoek en dus ga ik er regelmatig een frisse neus halen.

En dan lees ik elke keer opnieuw dezelfde tekst: Dare to dream. Het staat met lichtgevende letters op het dak van een school aan de rand van het park, met naast de tekst een dansend figuurtje met paraplu dat doet denken aan de oude musicalhit Singin’ in the rain.

Die daktekst schijnt onderdeel te zijn van een drietal hartenkreten, waar een kunstenaarspaar zes jaar op heeft gebroed. Dan hadden ze het toch ook wel meteen kunnen vertalen, lijkt me – ik krijg soms het heen en weer van de Engelse ziekte die het Nederlands aantast. Durf te dromen klinkt eigenlijk net iets gedurfder dan de Engelse variant. In het Nederlands wordt de aangesprokene voelbaar uitgedaagd om lef te tonen en op te komen voor de fantasie.

Hoe dan ook, wel een goed idee dat een school (in dit geval een ROC) haar leerlingen voorhoudt dat de verbeelding een mooi goed is en hen stimuleert daar ruim baan voor te maken. En de school prikkelt niet alleen haar leerlingen, maar ook de passanten in het belendende park. Deze passant althans slaat meteen aan het fantaseren. In de vijver voor de school springen de vissen omhoog om op het water te dansen. Op de perken sluit de plantsoenendienst zich aan, enthousiast gevolgd door wandelaars en sporters, zodat het groen zich snel vult met schuddende billen, stampende benen en zwaaiende armen. Uit scootmobiels en rolstoelen rijzen mensen op om voor het eerst na jaren op eigen benen te staan en weer ritme in hun heupen te vullen, en ze juichen van plezier en geluk. De konijnen komen uit hun holen onder de struiken en beginnen aan een massale orgie, want dat is nou eenmaal waar konijnen van dromen. En de docenten van het ROC duiken met sierlijke salto’s van het balkon in de vijver en voeren daar met de dansende vissen een waterballet op.

Er moeten meer van die opruiende teksten als ‘Durf te dromen’ komen. ’ Stel je voor’ op een gevel aan een plein. ‘Het liefst zou ik…’ op een viaduct van de A2. ‘Wie wilt u kussen?’ wandvullend op het gerechtsgebouw. Komt de verbeelding toch nog een beetje aan de macht.