zondag 30 augustus 2015

Het ergerlijke van ergernissen


Wie hemel en aarde nou eigenlijk schiep, is niet zeker. Maar wat wel vaststaat, is dat daar niet altijd goed over is nagedacht. Anders valt niet te verklaren waarom er ooit muggen zijn uitgevonden. Of waarom er pech is geschapen. Of slechtheid. 

Hetzelfde geldt voor het verschijnsel ergernis. Vanmiddag sjeesde ik prinsheerlijk op mijn scoot over een zandweggetje door het groen, toen zich een steentje vastzette in het profiel van een band en ik bij elke omwenteling een tikje hoorde, dat steeds ergerlijker werd. Ik ergerde me ook nog eens aan de ontwerper van die banden, die het euvel had kunnen voorkomen door een praktischer profiel te bedenken. En ik ergerde me eraan dat de prinsheerlijkheid van de middag werd belaagd door mijn eigen ergernis, die ik pas na een poosje wist weg te relativeren. Maar toen zag ik weer een jongen die heel stoer een leeg blikje over zijn schouder heen de natuur in kiepte en wist ik niet aan wie ik me het meest stoorde: aan hem of aan mezelf, die er niets van zei.

Zo verspillen we heel wat tijd aan irritaties. Ik heb het voor u uitgerekend. Stel dat we ons twintig keer per dag aan iets of iemand storen en dat dit misnoegen telkens een halve minuut vergt. Dan zijn we ons tien minuten per dag aan het ergeren. Dat is afgerond 3600 minuten ofwel 60 uur per jaar. Dan heeft een grijsaard zich gedurende zijn leven dus ongeveer 80 maal 60 uur is 4800 uur lang geërgerd. Ofwel 200 dagen. Irritaties overschaduwen meer dan een half jaar van ons leven. Zonde, zonde, en in wezen nergens voor nodig.

Mens-erger-je-niet is al een oud spel. Het klinkt als een bedaarde wijsheid, maar de bekende afbeelding op de doos spreekt andere taal en toont ons hoe een speler werkelijk groen en geel kan worden van ellende als de dobbelsteen hem slecht gezind is. In onze vrije tijd zoeken we de ergernis kennelijk vrijwillig op, en ook nog eens in eens XL-versie. Opnieuw zo’n raadsel dat zich slechts laat verklaren uit de onvolkomenheid van de schepping. 
 
Ik probeer wel eens me minder te ergeren en vaker mijn schouders op te halen als iets of iemand me stoort. Maar dat houd ik nooit lang vol en dat ergert me dan weer. Zo houdt de mens zichzelf aardig bezig.

woensdag 26 augustus 2015

Een verscholen verrassing in Rotterdam


Twee dagen naar Rotterdam geweest en me weer eens gelaafd aan de kracht van de moderniteit. 
Toeristen – want dat waren we deze dagen – hebben een voorliefde voor oude steden, waar de eeuwen stilletjes tussen de kromme gevels hangen en elke straathoek een portie nostalgie oplepelt. Maar de eigen tijd biedt ook genoeg aantrekkelijks, daar getuigt Rotterdam wel van. De vele woon- en kantoortorens zorgen voor een Manhattanachtige sfeer die je elders in Nederland niet vindt. Daar staat krachtige stalen moderne architectuur tussen, zodat de hoogbouw er vaak ook nog eens top is. Iconen als Willems- en de Erasmusbrug, het CS, de Markthal, de Beurs en de Euromast voegen daar het hunne aan toe en maken Rotterdam tot een opwindend amalgaam van grootstedelijkheid. 

We lieten ons rondvaren over de Maas en langs de dokken en snoven de dynamiek en de ruimtelijkheid van een wereldhavenstad op. Toen we weer aan wal gingen, wenkte daar een groot terras aan het water, onder aan de Erasmusbrug met zijn kenmerkende, 139 meter hoge, knikvormige pyloon met sierlijke tuien. Op weg naar het terras moest je onder de brug door. Daar bleek een verrassing verscholen, want die onderkant was al even doordacht vormgegeven als de oneindig vaak gefotografeerde bovenkant. Er ontvouwde zich een wervelend spel van breedte- en dieptelijnen en krommingen en schuintes en vlakken, een geweldige compositie voor de enkele passant die het opviel en halt hield om het genietend in zich op te nemen. 

Ik heb er nooit over gelezen, dus ik weet niet hoeveel moeite architect Ben van Berkel zich getroost heeft voor de onderkant van zijn brug, maar dát hij er zijn best op heeft gedaan, is onmiskenbaar. Wat een goed idee, eigenlijk, om ook zorgvuldig vorm te geven aan aspecten van een object die niet in het oog lopen. Wie er dan pardoes mee wordt geconfronteerd, beleeft de kleine sensatie van een onverwacht cadeau, een toegift, een amuse-achteraf.


Zo zou het vaker moeten. De onderkant van een tafelblad blijkt zacht voor je knieën. Een bezemsteel geeft je als het ware een hand. Een verpakking maakt kusgeluidjes bij het openen. Een buggy lijkt ingeklapt op een speelgoedhondje. Kantoren met de heerlijkste trapleuningen. Huiselijke parkeergarages. De achterom als trots van de straat. Allemaal amuses, allemaal goed voor een glimlach – de wereld zou er een beetje van opvrolijken.


zondag 23 augustus 2015

Spoken in de wachtkamer van de uroloog


Voor de hoeveelste keer zat ik nu in de wachtkamer van de uroloog? De eerste keer was halverwege 2011 en was meteen de ergste. Puncties lieten geen twijfel meer: helaas, prostaatkanker. De tweede keer was ook raak: helaas, uitzaaiingen. 

Sindsdien kwam ik er elk half jaar. Meestal waren er goede berichten. De hormoonbehandeling die de verdwaalde foute cellen koest moest houden, bleek aan te slaan Ik had even geen omkijken naar de kanker. Tot de volgende controle. Zo ging het tot dusver telkens. 

Nu was het weer zover en zat ik opnieuw te wachten op het verse cijfer van mijn PSA, het stofje dat tumoractiviteit verraadt. Gewoonlijk zaten er andere patiënten om me heen, starend naar het plafond, alsof dat antwoorden had op hun bange vragen, of werktuigelijk bladerend door tijdschriften vol onderwerpen die er niet toe deden. Maar nu was ik de enige in de wachtkamer, alleen met de vragen die door mijn hoofd spookten: als nou eens dit en stel nou dat en wat als zus en hoe dan zo?  

Na een poos riep de uroloog me binnen. De PSA was mooi laag. Weliswaar hoger dan de vorige keer, maar niet verontrustend. “Ik zie u over vier, vijf maanden terug.” Even later stond ik weer buiten – de uroloog was een man van het scalpel, niet van het gesprek, dat was al vaker gebleken. Ik probeerde me gerust te voelen. Een hogere PSA, verdomme! Ja, maar nog steeds ‘mooi laag! Ja, maar toenemende activiteit! Ja, maar niet verontrustend! Zo pingpongden de jamaars over en weer, tot ik het welletjes vond en mezelf inpeperde dat ik in elk geval tot de winter vakantie van de kanker had. 

Terug thuis vond ik een paarse enveloppe op de deurmat. Of ik mee wilde doen aan een bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Daardoor, meldde de toelichting, kon darmkanker worden voorkomen, of op tijd ontdekt en behandeld; dat zou zo’n 1400 sterfgevallen per jaar kunnen schelen. Bravo, dacht ik, maar ik had er even geen oren naar.

dinsdag 18 augustus 2015

Het ongevraagde landschap van Adriaan Geuze


Tussen het vele moois dat VPRO-Zomergast Adriaan Geuze ons afgelopen zondag voorschotelde, zat ook iets heel lelijks: een item over de verrommeling van het landschap langs de grote autowegen. Geuze had er een fotomontage van gemaakt: een moedeloos makende stoet van niksige kantoren, felgekleurde bedrijfshallen, reclamezuilen, opslagplaatsen, tankstations en vage betonnen dozen, allemaal hier neergekwakt zoals het uitkwam en zonder regie. “Niemand die erom gevraagd heeft, maar het staat er wél,“ aldus Geuze.
 
Het zette me aan het denken. We hebben om zo véél niet gevraagd. We leven weliswaar in een democratie met verkiezingen en inspraak en vrijheid van meningsuiting, maar allerlei ontwikkelingen komen tot stand zonder dat het volk die besteld heeft of kan terugdraaien.
 
Neem de informatietechnologie, die de maatschappij heel snel en diepgaand heeft veranderd. Niemand heeft ooit om personal computers gevraagd, noch om Google, social media en smartphones, maar ze hebben de wereld in recordtempo in hun ban gekregen. Wat eigenlijk wonderlijk is voor een revolutionaire ontwikkeling, want gewoonlijk worden radicale veranderingen maar langzaam geaccepteerd.
 
Of stel dat er ooit een referendum was gehouden over de vraag of de commercie mocht oprukken tot de verste hoeken van de samenleving en ons onophoudelijk mocht bombarderen met reclame. Natuurlijk blijft de uitslag van die imaginaire volksraadpleging onbekend, maar het is niet goed voorstelbaar dat de huidige hypercommercialisering een enthousiast onthaal had gekregen als we een keus hadden gehad.
 
Welke klant van een bank begon ooit aan te dringen op technologie om elektronisch te kunnen thuisbankieren? Het is ongevraagd standaard geworden. Zo is er ook nooit een beweging of actiegroep ter bevordering van de assertiviteit opgestaan; toch is opkomen-voor-jezelf een collectieve obsessie geworden, die zelfs tot geweld tegen ordehandhavers en hulpverleners heeft geleid.
 
Ander voorbeeld: de rotondisering. Ik denk niet dat er enig democratisch besluit aan ten grondslag ligt, maar op een dag begon het en het gaat nog steeds door. Inmiddels liggen ook het sufste dorp en de stilste polder vol rotondes, zodat iedereen dol kan worden van de veiligheid. Diezelfde dorpen en polders hebben ook allemaal hun eigen meerdaagse party’s gekregen, want de festivalisering is eveneens zo’n trend zonder begin.
 
Maar zo’n festival is gauw genoeg weer voorbij, en de ruimtelijke wanordening die Geuze zo ergerde, is blijvend, en dus erger. Trouwens, om Zomergasten heeft ook nooit een kijker gevraagd, maar dat moet wél blijven.


 

vrijdag 14 augustus 2015

Vakantie en het euvel van de keuvel


Foto ANP
 Door fysieke ongemakken zit er dit jaar geen vakantie in. Heel spijtig. Ik kan geen toeristische advertentie zien of ik mis het allemaal: de azuren zee, de cipressen, de haventjes van de vissers, de boulevards van de flaneurs, de pleinen met hun wenkende terrassen. Maar wat ik totaal niét mis, is al dat loze gekeuvel waarmee mensen op vakantie elkaar lastig vallen.

Ik schreef er eens een stukje over in een van de laatste nummers van weekblad De Tijd, vlak voor de fusie met HP, zomer 1990. Een kwart eeuw geleden dus, maar naar valt te vrezen onverminderd actueel. Daarom, en omdat u het zich heel misschien niet meer herinnert, publiceer ik het nog maar eens. 

>>Er valt iets te zeggen voor het standpunt dat Frankrijk een heerlijk land is uitgezonderd het jammere feit dat er zoveel Fransen wonen. Maar nog tragischer is dat er zo zovele Nederlanders komen.  

Môgge, buurman, zeker laat geworden vannacht? 

De locatie was idyllisch: een belommerde kampeerplaats aan een bergrivier die zich loom door een warm Frans Eden slingerde. Maar de helft van de campingbevolking was Hollands, én praatgraag, en dat is een combinatie die het in Eden niet echt goed doet.
Al leverde het wel enig inzicht op in campinglinguïstiek. Of buurman maar ’s lekker ging douchen. / Zo, dat friste zeker lekker op. / Dus buurman ging maar ’s boodschappen doen, ja dat moest ook gebeuren. / Nounou, dorst zeker, dat kreeg je wel van dit weer, trouwens in de super van het dorp was het bier stukken goedkoper, net als knakworst, al namen zij die altijd mee uit Holland, op een stel blikken scheelde dat toch gauw een tientje. / Ging buurman maar ’s lekker zwemmen? / Zo, dat friste zeker lekker op. / Dat ging er wel in, hè, zo’n biertje, en zeker met zulk weer, nou, van hun mocht het wel een graadje minder, poehpoeh. / Dus buurman ging een ommetje maken? O, je kon hier leuk wandelen hoor, als je tenminste oppaste voor slangen. / Jaja, van dat lopen werd je moe, zelf kwamen ze niet verder dan de douches, je had maar eens per jaar vakantie, zeiden ze altijd tegen elkaar. (…) 

De volgende ochtend kwam er een plek vrij aan het water, een droomplek, naast kampeerders die geen behoefte hadden aan contact. En toen werd de oplossing duidelijk: kunnen we volgens jaar met vakantie in godsnaam allemaal onze mond houden tegen elkaar?<<

 

woensdag 12 augustus 2015

Niks mis met goed faut

Foto: Flickr
De Volkskrant had vanochtend een origineel ingezonden briefje. Lezer Willem Stortelder reageerde op het recente ongeval met een hijskraan in Alphen aan den Rijn, dat al dan niet op een menselijke misser berustte. ‘God schiep de fout en zag dat het goed was,’aldus deze lezer. ‘De fout elimineren zou onherroepelijk de dood betekenen van welke ontwikkeling dan ook.’

Zo had ik het nog niet bekeken. Gewoonlijk staat de fout in een kwaad daglicht. Er hangt een sfeer van absolutisme omheen. Als iets of iemand ‘fout’ wordt genoemd, valt daar niet op af te dingen. Men kan niet een beetje fout zijn geweest in de oorlog. Evenmin bestaan lichtelijk foute kapsels of tamelijk foute vrouwbeelden. Fouten gelden kennelijk als zo verwerpelijk, dat ze niet te vergoelijken zijn. ‘De minister erkende een fout te hebben gemaakt en trad af.’ 

Maar in wezen zijn fouten relatief. De opgeschoren neonazicoup die al enige tijd als hip geldt, heette nog niet zo lang geleden fouter dan fout. Zo was het ouderwetse zware brilmontuur lang taboe in trendy kringen, totdat de nerds van Sillicon Valley de nieuwe rolmodellen werden en de boekhouderbril weer en vogue raakte. Ook waarden worden regelmatig gewogen en te licht bevonden voor het vigerend tijdsgewricht. Progressief Nederland had een hele poos het patent op politieke correctheid, tot het tij keerde en diezelfde keurigheid als achterhaalde onnozelheid werd ontmaskerd. Ofwel: wat gisteren verkeerd was, kan vandaag juist heten (en vice versa), zodat enige terughoudendheid geboden is bij het verketteren van de fout c.q. de fouterik. 

Bovendien zijn fouten helemaal niet zo verschrikkelijk. Ze leren ons hoe het niet moet en brengen ons daardoor verder. In die zin kan een misstap uiteindelijk resulteren in een stap vooruit. ‘De fout is een van ’s werelds eerste innovatie-instrumenten, ’om briefschrijver Stortelder nog eens te citeren.  

Ik raak nieuwsgierig naar hem en sla aan het googelen. Hij heeft een site, onder meer gelardeerd met een wereldberoemde fout, de scheve toren van Pisa.en daar bezingt hij het errorisme. Fouten maken, schrijft Stortelder, is geen teken van mislukken, ‘het is juist verbonden met hoge menselijke waarden als empathie, moed, creativiteit, verbeeldingskracht en overtuiging.' 

Ik krijg prompt zin in een goed faut stukje.


vrijdag 7 augustus 2015

Slim sloom


 
Sloom is het nieuwe slim. – Zo, dat is er uit. Het valt nog niet mee om het op te nemen voor sloomheid, want dat woord heeft een slechte roep. Het wordt geassocieerd met landerigheid, apathie, slapte, gebrek aan fut, en wie daar zijn handtekening onder zet, plaatst zichzelf in de hoek van de sullen en de watjes. Nou, het zij zo. 

Het zal nog wel even duren voordat er analoog aan de Gay Pride een Slome Trots ontstaat en dat het hip wordt om je als slome te etaleren: ‘ik ben een slome en daar ga ik prat op.’ Maar de nerd met het zware brilmontuur, het te nette kapsel en de hooggesloten boordjes heeft het ook tot rolmodel geschopt, dus onwaarschijnlijk is het niet.  

Een teken aan de wand is dat glossy magazines vol staan met onderwerpen als onthaasting, bezinning en mindfulness. Als je er eenmaal op let, kom je alle mogelijke varianten op slow tegen: van slow cooking en slow design tot slow fashion, slow cities en slow thinking. Samen vormen zulke initiatieven een heuse Slow Movement, waar al het nodige over is gepubliceerd. 

Wikipedia houdt het erop dat deze beweging in 1986 startte met een protest tegen de opening van een McDonald’s in het oude Rome. In 1999 kwam een vervolg met de oprichting van The World Institute of Slowness, een van origine Noorse denktank die zich bezighoudt met traagheid als vergeten dimensie van de tijd. Zo signaleert het instituut SlowBrands: merken die mikken op duurzaamheid, vakmanschap en toewijding en ‘spectaculaire’ resultaten boeken met liefde en bezieling als kernen. 

En weer tien jaar later boekte Carl Honoré de  in dertig talen uitgebrachte bestseller In Praise of Slowness. Volgens hem vormt de toenemende aandacht voor kalmte een culturele revolutie tegen het idee dat sneller altijd beter is. We hoeven niet het tempo van de slak over te nemen, maar kunnen maar ‘t best voor alles wat we doen naar het juiste tempo zoeken, en dat is doorgaans niet het hoogste. Liever zo goed mogelijk dan zo snel mogelijk. Het levert allemaal meer plezier en meer kwaliteit op, aldus Honoré. 

Ik geloof het onmiddellijk. Al is het maar omdat ik door mijn longen steeds tot kalmte wordt gemaand en zo’n loflied op de langzaamheid me als muziek in de oren klinkt. Graag traag: ik zal er aan denken als ik weer eens op mijn zeer onthaaste scootje langs de madeliefjes tuf.

maandag 3 augustus 2015

Langs de lange lindenlaan


 
Het is ook nooit goed. Ik had me voorgenomen een stukje te schrijven over de buien van somberheid die af en toe langstrekken, de halve en hele uren dat het leven van lood lijkt en niets troost biedt, de juichende zomer niet, het zingen van de vogels, het ruisen van de hoge bomen en de kraaiende pret van spelende kinderen niet. Dat sombere stukje zat al half in de pen, met ’n uurtje was het eruit, de kop had ik al: Minne momenten. 

Maar eerst wilde ik nog wat buitenlucht opsnuiven, want mijn longen konden wel zuurstof gebruiken, die beleefden ook minne momenten. Ik scootte naar een parkje dat ik vaak aandoe, sloeg een lommerrijk laantje in en toen ging het mis. Weg somberheid. Ik  zag hoe de rijen bomen langs het smalle weggetje de diepte zochten en hoe de zon door het lover parelde en een ballet van licht en donker op het asfalt toverde, en op slag was het gedaan met de minne momenten.

Lanen zijn goed voor het gemoed. De bomen aan weerszijden stippelen de weg uit en roepen zo een sfeer van zekerheid en veiligheid op. Hun kruinen raken elkaar hoog boven ons en bieden bescherming tegen de elementen: als het regent, word je hier niet drijfnat en blikkert de zon, dan vind je hier de nodige schaduw. De bomen zelf wijzen de hoogte in, maar zorgen in gelid geplant ook nog eens voor perspectief, wat ons gevoel voor esthetiek en voor verhoudingen prikkelt. Behalve goed voor het gemoed zijn lanen ook feestjes voor de zinnen. 

Van Dale, definieert een laan als ‘weg, aan beide zijden met een of meer rijen bomen beplant, ook beschouwd als zeer geschikt om er te wandelen’. Dat is een fijne verfijning, al zou ik er graag aan toevoegen ‘met een verloofde’ en ‘c.q. te scootmobielen’.  

Behalve om te wandelen (met of zonder en c.q.) is een laan ook zeer geschikt om te wonen. Het zijn steevast de duurste straten van een stad die zich met het achtervoegsel ‘ –laan’ mogen tooien. Als om er nog een schepje op te doen, heten die lanen dan ook nog eens naar gevierde dichters of exotische graven en prinsessen. Het toppunt van chic is het als men woont aan de Parklaan, waarbij de luisterrijke sfeer van het park wordt verbonden aan de weelderigheid van de laan. Waarbij trouwens opvalt dat men niet op of in, maar aan een laan woont: terzijde, achter een zoom van beuken of platanen. En dat men behalve door ook langs een laan kan wandelen. Want dat is waar Liesje Lotje leerde lopen: langs de lange lindenlaan.