dinsdag 29 september 2015

Mark Bos: ooit kan morgen zijn


Moeilijke documentaire gisteren op TV: Retour Hemel II – Keihard terug op aarde. Over de laatste maanden van journalist Mark Bos, die in mei dit jaar overleed aan de gevolgen van prostaatkanker.
 
Moeilijk omdat het een vak- en lotgenoot betrof en ik me goed in hem kon inleven. Moeilijk ook omdat hij zich in het eerste deel van Retour Hemel een optimist had getoond, die alles uit de kast haalde om zijn prostaatkanker te overwinnen. Moeilijk vooral omdat de kanker hem toch fataal werd: hij was keihard gehemeld.
 
Gaandeweg het maken van de documentaire verzwakte hij dermate, dat hij de afronding van de film moest overlaten aan een collega, waardoor sommige elementen onderbelicht bleven. Maar de zeggingskracht van de film was er niet minder om: hoe onverbiddelijkheid de aftakeling was, met alle verdriet en ontgoocheling vandien.
 
Ook mij sprongen de tranen af en toe in de ogen. Dat kwam niet alleen doordat ik met hem te doen had. Ik had ook met mezelf te doen. Mark Bos’ relaas maakte weer eens duidelijk hoe levensgevaarlijk kanker is. Ik ben geneigd dat te vergeten, of preciezer gezegd: weg te moffelen als een probleem dat ik ‘tezijnertijd’ wel serieus zal nemen, ooit, als het echt acuut wordt, over jaren en jaren. Maar het kan ook morgen opflakkeren, dat is het verraderlijke van kanker. Je weet nooit hoe lang de medicijnen nog werken.
 
Na de laatste beelden – Mark Bos die traag een onbestemde verte inschuifelde – dronk ik een glas rode troost en somberde een poosje voor me uit. Toe maar, dacht ik, ga niet te gauw relativeren, neem die donkerte serieus, het is ook moeilijk. Toen kwam er ruimte voor het besef dat mensen nooit identiek zijn en patiënten dus evenmin. Marks verhaal was het mijne niet. Zijn kanker was veel agressiever en liet zich niet afremmen door hormonen en chemokuren en al helemaal niet door de alternatieve genezers die hij aanvankelijk te hulp riep. Vergeleken met hem was ik een groentje. Vooralsnog.
 
Ik schonk nog eens bij en dronk op de eb en vloed van het gemoed en nam me voor dat ik de volgende sombere bui hartelijk welkom zou heten. Al was het maar omdat ik wist dat de opklaring erna me zo goed zou doen.

zondag 27 september 2015

Pas op! Boom! Levensgevaar!


 
Kort briefje in de bus. ‘Betreft: kappen van populieren in het Genderpark’, staat er boven. Alwéér? Afgelopen voorjaar gingen er ook al bomen tegen de vlakte in dit kleine park – ik wijdde er een mismoedig stukje aan. De lijken liggen, in stukken gezaagd, nog steeds op de oevers van het riviertje dat ze decennia hebben omzoomd. 

Komende maand gaan er opnieuw 23 populieren om, schrijft de gemeentelijke Sector Realisatie, Beheer en Toezicht. Reden: ‘De bomen zijn niet gezond en daarom niet duurzaam te behouden op langere termijn.’ Dat is een ambtenaresk pleonasme voor: ‘ze zouden weleens kunnen omwaaien’. Dat risico was volgens de toelichting gebleken tijdens de zomerstorm van 25 juli. Nou waren ze bij die storm allemaal rustig blijven staan, net als bij alle stormen van de laatste vijftig jaar, maar daar had de Sector Realisatie, Beheer en Toezicht, even geen boodschap aan. Ze vormen een risico, dus omkappen, punt. 

Ik rijd naar het parkje toe. Meteen bij de ingang al staan de eerste van de 23 terdoodveroordeelden: een paar immense exemplaren, meer dan een meter in doorsnee en zeker twintig meter hoog, ‘ondenkbaar ijle populieren’, om met Hendrik Marsman te spreken, die‘als hooge pluimen aan den einder staan’. Dichters worden wee van mooie bomen. Ambtenaren niet. Die zijn verantwoordelijk voor Realisatie, Beheer en Toezicht en zien een boom niet alleen als boom maar ook als omwaairisico en daarom niet duurzaam te behouden op langere termijn. 

Op de stammen van de beeldbepalende reuzen hangen A4tjes met protesten. ‘Help,’ roepen ze, ‘de gemeente is bang van deze boom.’ ‘Haal je dak van je huis, dan kan het er niet meer afwaaien,’ ironiseert een ander pamflet. Zo is het maar net. Welk gevaar levert een vallende boom nou helemaal op? Het kapseizen van een grote boom gaat zo traag dat eventuele passanten kuierend op veilige afstand kunnen geraken. In risicovrije ambtenarenvisies moet elk bos wel als levensgevaarlijk gelden en worden omgeploegd dan wel afgesloten met hekken met doodskoppen erop.

Ik wens het protest veel succes, maar de kapvergunning is inmiddels al verleend. Hoog boven me ruisen de ijle pluimen met hun ontelbare blaadjes een uniek concert bij elkaar – die weten nog van niks. Straks klinken hier alleen nog de kettingzagen. Het is onverdraaglijk.

vrijdag 25 september 2015

Een Courbet in het stadspark


 De najaarszon wenkt, dus ik op de scoot, het groen in. Het park, even verderop, heeft er zin in. Het licht dwarrelt door het gebladerte, dat al een beetje begint te herfsten en zacht ruist in de wind. Hier en daar schieten paddenstoelen op; ook groeien er elfenbanken aan een paar bomen en stronken. Merels hippen over bedauwde grasperken op zoek naar een vers hapje worm. 

Het pad maakt een laatste draai en daar staat een pracht van een boom te pronken, een acacia, zijn roodbruine bast vol groeven en plooien, de takken gestoffeerd met een miljoen ijle blaadjes. Dat zie ik omdat mijn scootje nooit haast heeft en me de tijd gunt om details in me op te nemen. Haast is zelden goed, en al helemaal niet als het om iets bijzonders of iets moois gaat. 

Mijn blik gaat van de grillige stam naar de wuivende kruin en weer terug, en dan zie ik het ineens. Ik pak mijn smartphone om het te fotograferen, maar wacht even omdat er een fietser aankomt en ik me wat geneer, zo met mijn neus hier bovenop, ik lijk wel een voyeur. Als hij voorbij is, kijk ik nog eens goed, en ja, het is niet te miskennen: dit is onversneden boomerotiek. Op ooghoogte heeft de natuur een vagina in de bast gekerfd, een dendrologische Courbet, een Origine du Monde in hardhout. Het klopt allemaal: de ellipsvorm, de rimpelingen, in het midden een kleine verdieping als de ingang van een donkere minigrot. Zomaar midden in een stadspark.
 
Er komen een paar wandelaars aan. Ik acteer dat ik iets intik op de smartphone. Ze passeren zonder blikken of blozen, alsof hier niet een acacia haar rokken optilt om de Oorsprong van de Wereld te tonen. Misschien zie alleen ik het maar, ligt het aan mijn smoezelige geest dat ik een groef in een boombast al erotisch duid, spelen de hormonen diep in me op.

Dat is het, natuurlijk. Drie jaar lang kreeg ik hormonen toegediend om een sluimerende prostaatkanker in toom te houden. Die hielden helaas ook het libido in toom. Maar er is een pauze in de behandeling ingelast en nu melden de zinnen zich weer. Sorry, acacia. Pardon, Gustave Courbet. Maar bijzonder vind ik het wél.

dinsdag 22 september 2015

Klaagdag? Ik ben overal tegen


 

Model: Pieter
Volgens Facebook is het vandaag Nationale Klaagdag. Meteen iets om over te zeiken, want op de sociale media is het elke dag Klaagdag. Maar soit, Facebook z’n zin, ik doe wel mee, want ik ben overal tegen. 

Wanneer is het bijvoorbeeld eindelijk eens afgelopen met het irritante cliché ‘zeg maar’? Het lijkt wel een virus, veel erger dan de griep, en daar moet het halve land al een antiprik voor halen. Veel mensen zijn al zo geïnfecteerd dat ze in elke zin wel een keer ‘zeg maar’ zeggen. Dat is taalbederf. Weg ermee. Hetzelfde geldt voor de internationale tic om voortdurend ‘absoluut!’ te roepen ter bevestiging van het een of ander.  

Dat de zomer is afgelopen, is erg. Dat we de herfst ingaan met alle rotweer vandien is ook erg. Maar wat echt erg is: dan komt die kutwinter weer. Maandenlang kou en donkere dagen. Truien, jassen, handschoenen. Na drie dagen vorst gezeur over een mogelijke Elfstedentocht. Hopeloos. 

De persiflages op Willem-Alexander en Máxima in Lucky TV, die nergens op slaan. Die stomvervelende Paul de Leeuw met zijn volautomatische lach. Die fantástische kunstpraatjes van die ongelóóflijk gáve Jasper Krabbé.  

Dat premier Rutte zo gebiologeerd blijft door ‘de hardwerkende Nederlander’ is eveneens heel ergerlijk. Hard werken is gevaarlijk voor je hart, en anders loop je er wel een burnout of een echtscheiding mee op. Bovendien bestempelt het applaus voor de harde werker honderdduizenden arbeidsongeschikten en werklozen tot tweederangs burgers en dat is kwalijk, zeker voor een premier van alle Nederlanders. 

Sinds de overname door de Persgroep, begin dit jaar, is mijn regionale krant een soort streekeditie van het Algemeen Dagblad geworden. U krijgt voortaan meer pagina’s voor uw geld, beloofde het Eindhovens Dagblad. Meer pagina’s, ja, maar minder informatie, want de krant staat ineens bol van Bekende Nederlanders en weetjes over wel en wee waar ik niet op zit te wachten.  

Verder gebeurt er in en rond Syrië wel eens wat dat me niet zo bevalt, en ook ben ik niet helemaal te spreken over mijn gezondheid, maar ja, zo zal er altijd wel wàt zijn. Een mens moet nou eenmaal wat te klagen hebben, zeg maar.

 

 

 

 

 

woensdag 16 september 2015

Niet optimist of pessimist maar realist


 
In één week tijd hoor ik twee verhalen over wilskracht en kanker. Eerst gaat het over een man die zijn slechtnieuwsgesprek meteen als een doodvonnis opvatte, in totale moedeloosheid verviel en een paar weken later inderdaad stierf. Vervolgens hoor ik van een vrouw die een zware tumor in haar borst zó resoluut weigerde te accepteren, dat ze uiteindelijk overleefde. Conclusie: bij kanker kun je maar beter optimist dan pessimist zijn.

Ik weet het zo net nog niet. Het probleem met zulke verhalen is dat ze casuïstisch zijn. Wat in één voorbeeld opgaat, hoeft niet voor alle vergelijkbare gevallen te gelden. Ook de meest levensblije mensen bezwijken aan gevaarlijke ziektes, zoals patiënten die smeken om het einde soms eindeloos blijven lijden. Bovendien suggereert de wilskrachttheorie dat kankerslachtoffers hun lot aan zichzelf te wijten hebben: hadden ze maar positiever moeten zijn. Een pijnlijke suggestie als het gaat om een vaak nog ongeneeslijke en dodelijke ziekte. 

Wat wél opgaat is dat een positieve instelling goed van pas komt als je een moeilijke aandoening krijgt. Somberaars hebben vooral oog voor nare zaken als pijn, verlies en onvermogen. Zonnige naturen focussen op hoop, perspectief en resterende mogelijkheden. In geval van nood kun je dus inderdaad maar beter optimist dan pessimist zijn. Maar een opgewekte aard is niet met een vingerknip op te roepen – die moet je maar gegeven zijn.

Het onderwerp houdt me bezig sinds ik zelf ook het een en ander voor mijn kiezen kreeg (om over andere lichaamsdelen maar te zwijgen). Ik voel me bij de positivo’s evenmin thuis als bij de zwartkijkers en zie meer in realisme: proberen de werkelijkheid onder ogen te zien, inclusief haar gevaren en kansen en plussen en minnen. Hoop hoort ook bij de werkelijkheid, net als onzekerheid. Levensdrift, net als doodsangst. Verdriet, maar ook geluk. Hart en hoofd en ziel. Morgen en gisteren en vandaag. De werkelijkheid is veelkantig en dat maakt haar zowel gecompliceerd als inspirerend.
Jammer alleen dat ze eindig is. Ooit. Maar voorlopig nog niet.

 

 

maandag 7 september 2015

'Je ziet er nog goed uit'


 
We hadden weer eens een feesje (geen tikfout, maar bewust incorrect gespeld – een feesje is namelijk een stuk gezelliger dan een feestje). Bij de begroetingen werd me meermalen verzekerd dat ik er ‘toch nog’ goed uitzag. Het is zo’n compliment dat je liever niet krijgt.

‘Toch nog.’ De twee woordjes vatten een hele gedachtegang samen. De begroeters waren allemaal ingewijden die wel wisten hoe mijn vork in de steel stak: lastige longen, sluimerende (prostaat)kanker, moeilijke aderen, weinig energie. Van zo’n multipatiënt zou je verwachten dat hij er goed ziek uitzag, afgetakeld, ondermijnd, de blik dof en der dagen zat, de teint vaal door veelvuldig verblijf in daglichtloze wachtkamers en behandelruimtes. Maar als ik mijn insiders moest geloven, oogde ik met mijn gebronsde kop en opgewekte blik eerder als een patente pensionado in Paradiso. Toch nog. Ondanks alles. Applaus. 

Het was natuurlijk bemoedigend bedoeld, maar het ontmoedigde me een beetje. Net als in de dagen na mijn kankerdiagnose, toen ik vaak werd getrakteerd op verhalen van hoe die-en-die ook kanker had gehad, maar er alweer helemaal bovenop was. Ik had toen liever bijval en begrip gehoord, dan sussende bezweringen die mijn schrik en verwarring niet serieus namen. Zo was het nu ook. Ik zie er niet ziek uit? Bedankt, maar ik ben het wél.

Nou wil ik ook weer niet suggereren dat ik vooral bevestigd wil worden in mijn sneuheid en het voortdurend over mijn medische dossier wil hebben. Alsjeblieft niet, zeg. Maar fysiek ongemak is bij mijn leven gaan horen en laat zich niet ontkennen. Daarom schuurt het als iemand in een poging me op te beuren ál te zonnig doet over wat ik als een schaduw ervaar. Een last wordt niet lichter door er luchtig over te praten.

Zieken zijn soms als geen ander in staat de draak te steken met hun eigen situatie. Humor bevordert de draagkracht. Ik mag ook graag knipogen over mijn carrière als hijger en uitleggen hoe ik het leven steeds adembenemender vind. Intussen neem ik mijn status quo wel serieus. Ook al zie ik er nog goed uit. 

donderdag 3 september 2015

De klok en de krekel van Ronald Plasterk


Plasterk in 2009; foto Jos Lammers
 
Ronald Plasterk staat weer eens in de krant: de FNV heeft een conflict met hem over de ambtenarensalarissen. Zo vaak komt hij niet meer in het nieuws sinds hij het nogal saaie departement van Binnenlandse Zaken bestiert. Dat was wel anders toen hij nog minister van Onderwijs en Cultuur was en om de haverklap iets fotogenieks opende.

In die tijd had ik eens een kort interview met hem voor een boek over de herontwikkeling van industrieel erfgoed, daar ging hij toen over. De vragen waren op verzoek van zijn voorlichter eerder aan hem toegespeeld. Hij bleek zich voorbereid te hebben, want toen hij inging op het spannende element van oude fabrieken had hij een aardige beeldspraak bij de hand: ‘Zoals een sonnettendichter aan de beperkingen van een sonnet met twee kwartetten en twee tertsen juist zijn creativiteit ontleent, zo kan ook de beperking van een gebouw ondanks alle eventuele onhandighedenvoor de gebruiker stoer en interessant zijn.’  – Hij mocht dan biologie en natuurwetenschappen hebben gestudeerd en hoogleraar in de ontwikkelingsgenetica zijn geweest, waarom zou hij niet ook verstand hebben van letterkunde?  

Interview klaar, nog even tijd voor een fotoshoot op een locatie op de begane grond van het ministerie. Hij beende in een amper bij te houden tempo vier trappen af , koos positie op de afgesproken plek, haalde een hand door het haar en glimlachte naar de camera. Een professional, dacht ik, chapeau! 

Een tijdje later nam ik mijn kopij inclusief het door het ministerie geaccordeerde interview met Plasterk door met een andere professional, de inmiddels betreurde Jan Stassen, die de eindredactie van het boek verzorgde. Die signaleerde een opmerkelijke vergissing van de minister: een sonnet bevat niet twee kwartetten en twee tertsen, maar twee kwatrijnen en twee terzinen. Het kwam correct in het boek, met dank aan Jan.

Een duidelijk gevalletje van de klok en de krekel.