maandag 31 oktober 2016

Alle bejaarden stinken

De eerste ergernis van de dag gold de Verschrikkelijke Buurman, die vanochtend om acht uur zijn schuurmachine aanzette en me met een langgerekt mwroewaakkrrrrwieieieiegghhrr de gordijnen injoeg – meer hoef ik de trouwe lezers van mijn feuilleton Huisje Godverdegodver niet te zeggen. En de tweede ergernis bezorgde Arthur van Amerongen me met zijn column in de Volkskrant.
Ik ben geen fan van Van Amerongen. Zijn taalvaardigheid is jaloersmakend, maar hij is me vaak te drollig. Vanochtend leefde hij zijn gevoel voor humor uit op bejaarden. Hij had zijn opa eens opgezocht in een bejaardentehuis ‘waar het, zoals het hoort, naar urine, kool, diarree en rijstepap stonk’. Hij noteerde hoe een ‘struise verpleegster’ grapte: ‘wat is 12 meter lang en stinkt naar pis?’ en meteen het antwoord leverde: ‘Een bus met bejaarden!’ Ze zei het kennelijk inclusief uitroepteken zodat we konden gaan dijenkletsen. Van Amerongen: ‘Later hoorde ik ook nog een andere variant: een polonaise van bejaarden.’
Nee maar, die is goed! Twee moppen over incontinente oude stinkers, het kan niet op! Het kon inderdaad niet op, want Van Amerongen verhaalde óók nog eens met smaak hoe opa tussen het schelden, vloeken en billenknijpen door midden in de conversatie zijn pantalon ‘vol scheet’ en een infantiel liedje aanhief, waarop de geachte columnist maakte dat hij wegkwam.
Het pies- en poepgenre vind ik toch al iets voor grappenmakers die het vak nog moeten leren. Maar grappen maken over incontinente oude en soms verwarde mensen is helemaal onder de maat. Niet dat ik me aangesproken voel, komaan, welnee, totaal niet, hoe verzin je het, ik moet er niet aan denken zeg. Maar ik kom wel eens in een verpleeghuis en ontmoet er wel eens een dementerende bejaarde en vind dat allesbehalve grappig. Het ruikt er trouwens ook niet naar rijstepap en dergelijke. Het enige waar een luchtje aan zit, is dat een gezond iemand (Van Amerongen: ‘Ik ben eigenlijk nooit ziek’) zich vrolijk maakt over gebreken van anderen.
Want dat is wat hij doet als hij zit te schuddebuiken om bejaarden die per definitie allemaal incontinent zijn en een uur in de wind walmen. Zo weet ik er nog wel een paar. Kijk die mankepoot eens met zijn silly walks, of dat lamme mens in d’r rolstoel, of die trage sukkel met zijn rollator: je lacht je een ongeluk.

Arthur van Amerongen is 56. Hij komt nog wel aan de beurt. De zeikstraal.

zondag 30 oktober 2016

Rectificatie

Een rectificatie. Met excuses. Dat is me in mijn lange carrière als blogger niet eerder overkomen. Maar ik kan er niet omheen: in mijn vorige stukje Herfsttroost zat ik er helemaal naast. Het spijt me zeer.
De overvloedige walnotenoogst in onze tuin had me een melancholiek stukje over het najaar in de pen gegeven. De jaarlijkse notenval markeert het aanbreken van de herfst, die op zijn beurt het einde van de zomer impliceert, en daar kon ik me maar moeilijk mee verzoenen. En die herfst verdringt niet alleen de zomer, maar kondigt ook nog eens de winter aan, een seizoen dat nergens voor deugt behalve voor kolenboeren en erwtensoepkraamhouders. Daarom barstte ik een paar dagen geleden uit in een droeve blues over de donkere maanden.
En dan sta ik op deze eerste ochtend van de wintertijd op, schuif de gordijnen open en word begroet door een uitbundige zon. Een ontbijt en een cryptogram later scoot ik met Zoef d’n Twidde over stille paden en wegen omzoomd door groen dat tot een heel palet verkleurt: steenrode struiken, bomen vol bladgoud, paarse heide, een bodem bedekt door okers en bruinen, en al die tinten eersteklas uitgelicht door een lage zon die door het dunner wordende lover glanst. Af en toe stop ik langs een pad om een stilleven in me op te nemen, de ene keer een statige beuk met de helft van zijn loof rondom zijn stam op de grond, dan een heel jong eikje, twijg nog, in vuur en vlam, of een partij grassen die steeds van kleur wisselen. En overal het ruisen van vallend blad. De lichtste blaadjes vallen niet, maar dwarrelen, dartelen, buitelen, dansen. Het is van een schoonheid die zich elk najaar vertoont maar nooit went, een stil spektakel over de cycli van het leven.
In mijn vorige stukje schreef ik dat de kleurentooi van de herfst een troostprijs was die het leed om de verloren zomer verzachtte. Dat moet ik dringend rechtzetten. De herfst is meer dan een troostprijs: het is een prachtseizoen.


donderdag 27 oktober 2016

Herfsttroost

Het zal wel de laatste van deze herfst zijn, de walnoot die Ingrid gisteren nog op het tuinpad vond. Ze voegde ‘m bij de rest die te drogen lag op de convector en zette een streepje op het blaadje waarop ze de oogst van 2016 bijhield: nu 1840 stuks. Imposant eigenlijk, zo’n enorm aantal (steen)vruchten van één boom. Als die zich allemaal tot boom zouden ontwikkelen, werd onze okkernoot vader of moeder van een heel bos, elk jaar opnieuw. Daar ben ik met mijn twee nazaten – of viereneenhalf, de kleinkids meegerekend – maar een broekenmannetje bij.
De overvloedige notenval is een van de troostprijzen waarmee het najaar de treurnis om de voorbije zomer probeert te verzachten. De warme kleuren van de herfst zijn ook al palliatief. Huiverend weggedoken in je kraag wijs je elkaar op al die nuances rood en geel en goud in de kronen van de bomen en roept tegen de wind in dat het najaar ook zijn goede kanten heeft. Met elke vlaag laat er blad los en dwarrelt naar beneden, duizend maal duizend keer, en vormt daar een zacht verend herfstkleed. Ja, het is mooi, maar je weet ook dat het maar even duurt, dat de kleuren snel valer worden, tot ze verdwijnen en de bomen alleen nog kale takken tellen die stakerig naar de einder wijzen. De zomertijd wijkt, de dagen korten, oktober maakt plaats voor november, de maand van dichter J.C. Bloem: ‘Altijd november, altijd regen,/ Altijd dit lege hart, altijd.’
Ik heb er totaal geen zin in en toch zal ik eraan moeten geloven, zoals elk jaar om deze tijd. Telkens weer neem ik node afscheid van de zomer, maar dit jaar extra. Dat komt doordat ik graag buiten ben, waar het allengs vochtiger en kouder wordt en dus lastiger voor longen die last hebben van vocht en kou. Minder tochten met mijn scootbolide, minder parken, minder bossen, minder lucht: meer minder dan meer. Wat biedt de winter nou helemaal aan meerwaarde? Sneeuw bevalt me maar een minuut of tien en ijspret vind ik een contradictio in terminis. Bij wintersport denk ik eerder aan sjoelen dan aan skiën of schaatsen. Het enige voordeel van de winter is dat het vroeg donker wordt zodat de gordijnen dicht kunnen en je er niets meer van ziet.

Ik ga maar eens googelen op winterslaap, dat lijkt me wel wat.

zaterdag 22 oktober 2016

Een bon voor minister Van der Steur

Bekeuring op de deurmat. Geflitst. Drie kilometer te hard gereden, een ‘sanctie’ van 33 euro. Drie kilometer, het is schandalig, ik weet het, mea culpa, ik zal boeten.

Het is een hele tijd geleden dat ik post van het Centraal Justitieel Incassobureau van het Ministerie van Veiligheid en Justitie kreeg, dus ik spel de bon. Feitcode van de beschikking: VA005. Fotofilmnummer: 3037116159. Zaaknummer: 9230045. Administratiekosten: 9 euro.

Administratiekosten? Krijgen opgepakte boeven dan ook een rekening voor hun arrestatie? Het is alsof je een belastingaanslag krijgt die vermeerderd is met een bedrag voor de postzegel, of bij verkiezingen moet betalen voor de stembiljetten en de koffie voor de vrijwilligers.

Nu wil ik er ook alles over weten. Ik vervoeg me bij de site van het CJIB en lees hongerig over de ins & outs van de ‘administratiekosten voor verwerking en inning van financiële straffen’. Die blijken per 1 januari jongstleden door minister Van der Steur te zijn verhoogd van 7 naar 9 euro. Dit onder meer omdat het CJIB duurder uit is door maatwerk bij het binnenhalen van de boetes en doordat het Bureau wat schrijfwerk van de politie heeft overgenomen. Wil ik het nog preciezer weten? Van mijn 9 euro gaat € 5,52 naar personeelskosten, € 2,53 naar ‘het apparaat’, € 0,59 naar het gerecht en € 0,36 naar rente en afschrijving. (En van die € 5,52 personeelskosten is waarschijnlijk € 0,02 opgegaan aan het uitrekenen van deze bedragen.)

Het is heerlijk om dat allemaal te weten, maar ik blijf toch zitten met het rare gevoel dat de overheid me laat betalen voor een betaling aan de overheid. Laten we wel wezen: de salarissen van het CJIB en Van der Steurs ministerie zijn al betaald uit de staatskas. Dat is een potje waarin behalve belastinginkomsten ook verkeersboetes vloeien. Met mijn bekeuring draag ik dus al twee keer bij aan die staatskas. Maar de minister van Veiligheid en Justitie doet er nog een schepje bovenop.


Het zij zo. Maar ik stuur hem zo dadelijk ook een rekening. Blogje over bekeuring: 350 woorden à € 0,50 = € 175 euro. Administratiekosten incluis.

maandag 17 oktober 2016

Mwah

De eenvoudigste vragen zijn soms de moeilijkste. Elke dag vraagt wel iemand hoe het met me gaat, en altijd aarzel ik over het antwoord. Ik kan er me vanaf maken met een luchtig ‘goed hoor’, maar dan zou ik liegen. ‘Beroerd’ is realistischer, maar daarmee breng ik de ander maar in verlegenheid. Dus mompel ik meestal varianten op ‘mwah’, ten teken dat mijn status quo niet overhoudt, maar nou ook weer niet alarmerend is. Het kon slechter. Het gaat. Zozo. Voor mijn doen. Naar omstandigheden. Mwah. Maar zo’n antwoord vind ik óók nogal mwah.

In de meeste vragen naar hoe het gaat klinkt de ingebakken hoop op een positieve reactie door. Dat geldt vooral voor de onuitroeibare klassieker ‘alles goed?’ Dat is een nogal belachelijke vraag aan iemand met het nodige malheur. ‘Of alles goed gaat? Het meeste wel,’ kaats ik steevast terug. Maar goed, die ingebakken hoop op een zonnig antwoord laat zich wel begrijpen. Als het goed met me gaat, is dat fijn voor mij, maar ook voor de ander, die geen narigheid te horen krijgt, waar hij ook weer moet reageren.

‘Hoe gaat het?’ is natuurlijk ook lang niet altijd een serieuze vraag naar ons medisch dossier, maar vooral een vriendelijke frase om een conversatie te openen, een bescheiden blijk van wellevendheid waar we niet te zwaar aan moeten tillen. En het is altijd nog prettiger dat iemand vraagt hoe het met ons gaat, dan wanneer dat niet gebeurt.

Maar ik blijf het een moeilijke vraag vinden – waarschijnlijk omdat ik het echte antwoord moeilijk vind. Het echte antwoord is dat mijn – progressieve – COPD me steeds meer energie kost. Dat er kwaadaardige cellen in me sluimeren, die weliswaar met medicijnen worden onderdrukt, maar dat die medicijnen op hun beurt spieren en gemoed belagen. Dat er diverse lymfeklieren en zenuwen zijn uitgevallen met allerlei stoornissen vandien. Zodat, kortom, de dagen aaneenhangen van ongemak en gedoe. Dus hoe het ècht gaat? Beroerd.

Maar dat zeg ik niet, ik zeg: ‘het kon slechter’.

Maar ai, het kon ook zoveel beter.


woensdag 12 oktober 2016

Kontkuskrengenland

Eigenlijk had ik een ander stukje in gedachten, een bekommerd blogje over mogelijkheden die van lieverlee verherfsten tot beperkingen, een variant op een thema dat ik wel vaker bezing, maar bij een verkeerslicht diende zich een dringender onderwerp aan: de achterruitslogan.

De achterruitslogan is net zoiets als de bumperklever. Op deze plek beschreef ik al eens mijn verbijstering over een bumper waarop de wijsheid ‘IK TANK DUS IK BEN’ stond geplakt. Dat iemand deze verbastering van Descartes’ beroemde uitspraak ‘Ik denk dus ik ben’ voor humor hield, was tot daar aan toe, maar dat deze tanker dag in dag uit dezelfde grap rondbumperde, begreep ik niet meer.

Maar nu stond er vóór me bij het verkeerslicht een heel klein, gedeukt autootje met op de achterruit twee teksten. De eerste hield het kernachtig bij ‘KISS MY ASS’, de tweede was wat wijdlopiger, maar niet minder uitgesproken: ‘WARNING: FROM ZERO TO BITCH IN 3 SECONDS.’

Met zoiets ben ik uren zoet, want ook al zijn de voorruitmotto’s niet mis te verstaan, ze roepen toch allerlei vragen op. Allereerst: waarom worden hier allemaal hoofdletters gebezigd? Zinnetjes in kapitalen beelden heftigheid uit. Acute crisis. Onverholen woede. Dreigend levensgevaar. Maar die heftigheid spreekt ook al uit de onderhavige teksten, want die maken zonneklaar dat de chauffeur, waarschijnlijk chauffeuse, schijt aan ons heeft, c.q. buitengewoon explosief van aard is. Dus de hoofdletters zijn dubbelop en werken alleen maar inflatoir, net zoals wanneer de exclamaties van zes uitroeptekens waren voorzien.

Een andere vraag is waarom iemand de behoefte voelt om tuffend door het land elke passant de vinger!!!!!! te geven. De meeste mensen willen een goede indruk op anderen maken. Ze hopen aardig gevonden worden, of slim, of succesvol. Maar deze automobiliste afficheerde zich als een grote bek in een klein autootje, een platvloerse aso met nog een kort lontje ook, en dat was toch een vreemde vorm van zelfpromotie. Wonderlijk ook dat zij in zichzelf zowel een nul als een kreng herkende en daar prat op ging. Nou, gefeliciteerd mevrouw, en een heel fijne dag nog.


Toen sprong het verkeerslicht op groen. Het boze autootje trok pruttelend op en verdween in de verte, naar kontkuskrengenland.  

donderdag 6 oktober 2016

Lul!

Een waarschuwing voor fijnbesnaarde lezers: dit stukje gaat over een, hoe zal ik het zeggen, heikel onderwerp: de lul.

Kan dat nou niet netter? hoor ik al protesteren. Mannelijk geslachtsdeel, penis, roede desnoods? Nee, dat kan niet, want het gaat nou net om dat lullige woordje ‘lul’. Het lid, de piemel, de fallus, ligt zo slecht in de markt dat ‘m vooral meewarigheid ten deel valt, een gevoel dat perfect wordt uitgedrukt in ‘lul’.

Ik kom erop nu ik lees dat het vrouwenblad Viva deze week focust op de vagina en allerlei ‘kutzooi’ daaromtrent. Ze doen maar, maar wie neemt het nu eens op voor de lul? Blogger dezes dan maar. Iemand moet het doen.

Onze goede oude jongeheer heeft een slechte pers. Sla er de Dikke Van Dale maar op na. Bij het lemma ‘lul’ vinden we natuurlijk ‘mannelijk lid’, maar meteen daarna ‘sul, sukkel’, ‘treuzelaar’ en ‘onaangename vent’. Lullig betekent: flauw, onnozel of mal, maar ook naar, vervelend en rot. Wie de lul is, is de pisang of de sigaar. Sta je voor lul, dan sta je voor schut. Een sullige man heet een lulhannes, een lulletje rozenwater of lulletje lampenkatoen. In samenstellingen die beginnen met ‘lul’ volgt meestal iets ‘dat geringschattend wordt gekwalificeerd als onbenullig’, zoals lulkoek of lulsmoes.

Het Puzzelwoordenboek verwijst bij ‘lul’ onder meer naar klootzak, naarling, schobbejak, schoelje, schoft en smeerlap. De Etymologiebank herinnert eraan dat we ook nog slappe lullen, boerenlullen, dooie lullen, droplullen en beschuitlullen kennen. En hondenlullen, bekend van voetbalstadions. En oetlullen. En oude lullen, die extra verlofdagen krijgen. En luldebehangers, ook en vooral buiten de behangerswereld te vinden.


De penis is duidelijk de jandoedel onder de mannelijke genitaliën. ‘Kloten’ klinkt veel krachtiger, net als ‘ballen’. Wie kloten heeft, toont lef en doorzettingsvermogen. Dat kan de slappe lul noch L. Rozenwater jr. van zichzelf zeggen. Dus laten we het voortaan hebben over de fallus, piemel, leuter, paal, pik, snikkel,  apparaat, zwengel, toverstaf, tampeloeres of voor mijn part opperwachtmeester, als we maar niet meer over lullen lullen.