zondag 26 februari 2017

Dat had je gedroomd

In mijn archief stuit ik op een pleidooitje voor de napret. Nagenieten, schreef ik in 2015, is een bron van geluk waar we te weinig uit putten. Er is nóg zo’n bron, realiseer ik me nu, een onuitputtelijke bron zelfs: de fantasie.
Onze verbeelding reikt ons gratis & voor niks de uithoeken van het heelal aan. We kijken naar een speelfilm en galopperen mee over de prairies, rekenen af met vuige schurken, ontkomen aan valstrikken en complotten en raken met de hoofdrolspelers onder de lakens. We lezen een roman en dwalen een eeuw terug in de tijd, verzeilen op toendra’s of in wereldsteden, denken mee met koningen en duivels en worden verliefd op een ravissante muze of mysterieuze adonis die in de wereld buiten het boek onbereikbaar zou zijn.
Ik zie een advertentie voor een verre vakantie en sta op hetzelfde moment op dat strand, onder die palmen, in die zon, voor die baai vol kleurrijke vissersbootjes, en ik hoef er geen twaalf uur voor in het vliegtuig, betaal er geen cent voor, ben niet bekaf van alle reisgedoe en heb geen last van al die toeristen. Of ik hoor een merel die de grijze winter toezingt en de tijd springt vooruit naar een lentedag met achttien graden en jong blad aan de bomen en ik op mijn scoot onderweg naar zomaar een verte.
In mijn dagdromen kan ik dingen die ik helemaal niet kan, of niet meer helemaal. Avonturen waarvoor ik het lef mis, avontuurtjes die ik me ontzeg, capriolen waarvoor ik de leeftijd niet meer heb, inspanningen die betere longen vergen, uitspattingen die mijn beurs niet trekt. Dat vind ik misschien nog wel het mooiste aan de fantasie: dat ze alle perken te buiten kan gaan en van geen beperking wil weten. In het echt een man op leeftijd die hijgend zijn rugzakje door het leven draagt, in mijn verbeelding een vitale vent vol vuur en vlam.

“Dat had je gedroomd,” wordt er gezegd als iemand de realiteit even vergeet. Het klinkt misprijzend. Maar we moeten de dromen juist prijzen, want die laten ons contact houden met het ongeremde en ongerijmde in ons, de diepere laag, de ziel. De verbeelding werkt ook als je maar één been hebt, of lastige longen, of zenuwpijnen, of een lelijke kop. Ik wil maar zeggen: als we de verbeelding niet hadden, moesten we haar fantaseren.

donderdag 23 februari 2017

Een beetje dingsig

Ik weet niet goed wat het is, maar ik voel me vandaag een beetje dingsig. Dat haal je de koekoek met zo’n achternaam, zult u zeggen, maar zo bedoel ik het niet – ik bedoel dingsig in de betekenis van: een tikje melancholiek. Het zal met het herfstachtige weer te maken hebben.
 Ik kende het hele woordje ‘dingsig’ niet, totdat ik het laatst in een puzzelwoordenboek tegenkwam. Daar werd het uitgelegd als: ‘1) Aangedaan 2) Droevig 3) Gemelijk 4) Niet lekker 5) Ontstemd 6) Uit zijn gewone doen 7) Uit zijn gewone doen zijn 8) Van streek 9) Verdrietig.’ Het precieze verschil tussen de lemma’s 6 en 7 ontging me eerlijk gezegd, maar dat maakte niet uit, want mijn hart maakte een heel ondingsig sprongetje. Wie kan er nou bogen op een achternaam die verbogen tot bijvoeglijk naamwoord een heel eigen leven blijkt te leiden?
Nu ik het er toch over heb, wil ik er ook alles van weten. Wat vindt de Dikke Van Dale er’eigenlijk van? Die omschrijft dingsig als ‘van streek, uit zijn gewone doen, verdriet over iets hebbend, ontstemd, gemelijk’. Het woord stamt waarschijnlijk af van ‘dinges +-ig en dan ter aanduiding van een situatie die men niet goed kan benoemen’. Waarop Van Dale meteen vervolgt met ‘dingsigheid: 1) zin verlangen, begeerte, 2) het dingsig-zijn en 3) (meestal verkleinv.) dingetje, snuisterij.’
Ja, hallo! Ben ik dingsig zijnde alleen maar een tikje uit mijn doen, word ik besprongen door onversneden begeerte, óf  zoek ik een of ander prulletje? Zo komen we er niet uit, Van Dale. Ik zoek verder via Synoniemen.net en zie dat dingsigheidje ook een ander woord is voor akkefietje, bagatel, detail, dingetje, frutje, futiliteit, niemendalletje, nietigheid, niets, uppie en wissewasje.
Dus dingsigheid is laaiende lust, ziedende zin, verzengend verlangen, maar een dingsigheidje is een peulenschil, een ietsepiets, een pluisje in de wind? Begrijp het maar eens. Taal is zo gemakkelijk nog niet. Van de andere kant: Had ik Dijkmans, Peters of Öztürk geheten, dan had ik vandaag geen stukje gehad en hadden mijn trouwe lezers zich allerdingsigst gevoeld, en ik in commissie.

Nu voelde ik me alleen maar een beetje dingsig, aan het begin van dit stukje. Het is bijna alweer overgewaaid.

zondag 19 februari 2017

Een raadsel, die dood (3)

Vorige week rond deze tijd kwam het beslissende telefoontje: mijn schoonmoeder was net overleden. En nu ligt ze, na jaren weer herenigd met haar man, six feet under op het kerkhof van Mill en St. Hubert.
Er was een mooie eredienst in een gemoedelijke dorpskerk, geleid door een dito pastoor. Er was een nazit in de schuur van een plaatselijk kasteeltje, waar met de broodjes de herinneringen rondgingen, aangevuld met de wetenswaardigheden van familieleden en kennissen die elkaar niet elke dag treffen. Weer thuis hieven we ’s avonds nog maar eens het glas op Greetje en praatten nog lang na over de laatste dag en de laatste weken en de laatste jaren en het lange leven dat eraan vooraf was gegaan.
En nu is er alweer een etmaal verstreken en reizen haar nabestaanden verder door het leven, terwijl schoonmama aan haar reis door de eeuwigheid is begonnen. Ik schrijf dit op alsof ik goed weet waarover ik het heb, maar dat weet ik niet goed, want die eeuwigheid is me een maatje te groot, ze gaat zowel het begrip als de verbeelding te boven. Die eeuwen der eeuwen laat ik maar aan de gelovigen en de filosofen – ik heb aan alledag mijn handen al vol.
In de kerk schoof onze kleindochter bij ons aan in de bank. Het was haar eerste uitvaart. Ze vond het ‘zielig, maar ook weer niet héél zielig’, en zo was het. Het volgende kleinkind, al bijna klaar, was in de buik van mijn dochter meegekomen. Zo volgden de generaties elkaar op. De dochter die afscheid nam van haar moeder zat met haar arm om haar kleinkind dat dag kwam zeggen tegen OmaOma.

Het leven is een voortdurend komen en gaan. Dat noteer ik ook alweer met losse pols – terwijl het komen al net zo onbevattelijk is als het gaan. Ongrijpbaar. Mysterieus. Maar al dat heen en weer en eb en vloed en leven en dood is toch vooral ook fascinerend. 

zondag 12 februari 2017

Een raadsel, die dood (2)

Mijn schoonmoeder gaat vandaag of morgen dood, schreef ik eer-eergisteren. Ze leeft nog. Een beetje. In diepe rust verzonken ligt ze in haar verpleeghuis op sterven na dood te zijn.
Het is nu de zesde dag na de eerste injectie. Bij palliatieve sedatie wijkt het leven vaak al binnen een of twee dagen. Maar schoonmama, die ouwe taaie, neemt er haar tijd voor. Haar kinderen houden beurtelings de wacht en regelen wat er te regelen valt bij zo’n naderend einde.
Wat is bijvoorbeeld een passende tekst voor op het bidprentje? Die moet als het zo ver is, meteen naar de drukker. Ik zoek thuis mee en sla een paar dichtbundels op. Alsof het zo moet, valt het eerste boekje open bij J.C. Bloem, die met ‘Insomnia’ met de deur in huis valt:
Denkend aan de dood kan ik niet slapen
En niet slapend denk ik aan de dood.
Nee, die twee regels komen niet echt in aanmerking. Rutger Kopland komt dichter in de buurt met ‘De moeder het water’. Dat begint zo:
Ik ging naar moeder om haar terug te zien
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij.
Dat gaat over dementie, wat zou passen, maar het is ook wat zwaar. En schoonmama was niet alleen haar laatste jaren – daar gingen er nog heel veel andere aan vooraf, jaren vol draven en zorgen, want stilzitten kon ze niet, zelfs in het verpleeghuis liep ze nog van hot naar haar, of andersom, dat wist ze niet zo goed meer. Stilzitten kon ze alleen in de tuin, om het groen te onderhouden en de vogels te voeren. Daarvoor had Ivo de Wijs een mooi tekstje in petto:
Zij komt en voert haar vogels, klein en groot
Zoals ze zich dat eens heeft voorgenomen
Dan gaat ze op een bankje zitten dromen
En veegt de laatste kruimels van haar schoot.

Nadat ik die laatste regel heb opgetikt, rinkelt de telefoon. Het is zover.




donderdag 9 februari 2017

Een raadsel, die dood

Mijn schoonmoeder gaat vandaag of morgen dood. Dat geldt wel voor meer mensen van 88, maar in haar geval gaat het letterlijk op: de kans is groot dat ze vandaag komt te overlijden, en anders gebeurt het morgen wel.
Bij palliatieve sedatie laat het einde niet lang op zich wachten, en dat is ook precies de intentie. Als het leven alle glans verloren heeft en zich dof voortsleept naar de uitgang, is het goed als dat lijden verzacht kan worden, en bekort. In het geval van mijn schoonmoeder gaat het om Alzheimer, een akelige aandoening die het geheugen en het begrip ondermijnt, tot steeds meer verwardheid en onrust leidt en de kwaliteit van het leven uitholt tot er weinig meer dan leegte overblijft. Een cocktail van verdovende medicijnen helpt dan de zware laatste etappe te verlichten.
Gisteren nam ik afscheid van haar in het verpleeghuis waar ze sinds twee jaar woont. Even na ons kwam een pastor aan om haar te bedienen – een katholiek levenseinderitueel. Het was mooi en intiem, met drie dochters en een schoonzoon om haar heen, zodat ze veilig en vertrouwd aan de overtocht kon beginnen. Toen we nog wat napraatten, ontpopte de pastor zich tot een vaardig causeur, die de ene smakelijke anekdote aan de andere grap reeg, zodat we daar met de wenkende dood in ons midden af en toe besmuikt zaten te lachen, wat ook wel iets palliatiefs had. Maar vervolgens was er toch weer de volle ernst van een naaste die voorgoed vertrekt.
Terwijl ik deze regels tik, zingt de telefoon zijn wijsje. Zou ze...? Nee, een ambtenaar van de gemeente die het verkeerde nummer had gebeld. Ik probeer aan de dood te denken, óver de dood te denken, maar dat lukt niet goed. Voor wie niet op een hiernamaals rekent, resteert er na het sterven hooguit Iets, bekend van het populaire idee ‘er moet toch iets zijn’, maar toch te vaag om ‘s een fijn eindje over weg te filosoferen. Of je moet geloven in het Niets, maar dat is ook alweer zowat, want het enige dat ik me bij het Niets kan voorstellen is, nou ja, niets. Het Duister, de Oneindigheid, de Eeuwen der Eeuwen: het galmt mooi, maar dat was het dan ook. Een raadsel, die dood. Ver weg, voorbij de horizon, en toch zo dichtbij vandaag. Of morgen.


zaterdag 4 februari 2017

Doei, Wereldkankerdag

Voordat u het vergeet: vandaag is het Wereldkankerdag. Morgen viert de wereld Nutelladag. Op 10 februari is het Warmetruiendag. En de 17de is uitgeroepen tot Doe Vriendelijk Dag.
Het is een beetje raar rijtje, maar dat krijg je van zo’n onderwerp als ‘De dag van’. Ik word er altijd een beetje lacherig van. Molendag, Kokosnootdag, Naakttuinierendag, Linkshandigendag , de Dag van de Garnaal: ze zijn allemaal niet aan mij besteed. Maar ja, Wereldkankerdag ligt anders. Want ik mag dan molenloos, rechtshandig en geen garnaal zijn, kanker heb ik wel. Prostaatkanker. Sluimerend weliswaar, maar toch.
Van de week trof ik mezelf nog aan tussen een dozijn lotgenoten die maandelijks in een Eindhovens Inloophuis samenkomen om naar elkaars ervaringen te luisteren. Je zou denken dat dit deprimerende sessies zijn, maar het tegendeel is het geval: ze leren dat kanker niet per se kansloos maakt. Je hoort over allerlei operaties en behandelingen, over de nieuwste medicijnen en over manieren om te leven met beperkingen. Verhalen die hoop, perspectief en inspiratie bieden.
Wereldkankerdag? Voor mij is het elke dag kankerdag. Genuanceerder: van die kanker zelf merk ik weinig, maar des te meer van de manier waarop hij is afgeremd: een operatie met bijschade en medicijnen met bijwerkingen. Dat heeft het dagelijkse leven bezwaard met een boel gehannes en sores. De belangrijkste kopzorg betreft natuurlijk het risico dat de tumor zich alsnog fataal gaat roeren, maar het denken daaraan loopt in zichzelf vast. Ik bepeins liever hoe ik goede zin houd. Niet simpel, wel lonend.

Elke dag kankerdag, maar niet alleen dat. Het is ook regelmatig lanterfantdag, cryptogramdag, stukjesdag, koosdag, gebakkenaardappeltjesdag, speeldag, helleborusdag, zonneschijndag, rodewijntjesdag, mijmerdag, lachdag. Nog even en de eerste lentedag dient zich aan, en dan helemooielentedag, tevens rokjesdag. Dus doei, ik heb nog een heleboel te doen.

woensdag 1 februari 2017

De onwijsheid komt met de jaren (2)

Nou maak ik het wel érg bont. Heb ik net geblogd dat met de jaren ook de onwijsheid komt, lever ik daar prompt het gênante bewijs van.
Op 25 januari schreef ik over mijn vers verworven status als hoogbejaarde en bekende dat ik van lieverlee verstrooider en vergeetachtiger werd. Om op 29 januari opgewekt met een stukje te komen waarvan ik niet doorhad dat ik het al eens geschreven had.
Daar kom ik zojuist pas achter, nu ik mijn blog aanklik en het bedoelde stukje op mijn scherm zie staan. Het gaat over de zorgverleners die mijn pad kruisen: de ‘witjassen’. Ineens denk ik: heb ik dat koosnaampje niet al eerder gebezigd? Ik voer de zoekterm ‘witjassen’ in en heb meteen beet: 16 april 2015, een blogje met als kop ‘Word geen fulltime patiënt’. Het begint zo: Ik spaar witjassen. Dat is mijn troetelwoord voor de dames en heren van de medische stand, die zo vaak in mijn agenda opduiken dat het wel lijkt of ik er een verzameling van aanleg.’ En op 29 januari begin ik met: ‘Ik heb er maar een hobby van gemaakt: witjassen verzamelen.’
Zo zijn er nog meer pijnlijke dubbels. De opsomming van al die specialisten en therapeuten. De term fulltime patiënt. Dat een mens méér is dan zijn mankementen. Dat er ook een leven is buiten de wacht-, spreek- en behandelkamers, een leven vol ‘mooie, plezierige, warme, zinnige, zinnelijke, zintuiglijke, verrukkelijke, bedwelmende, ontspannende, ontroerende en vervoerende belevenissen, ontmoetingen en ervaringen’ (16-4-2015), een leven om ‘chansons te beluisteren, balletten te zien, naasten te koesteren, schilderijen te beleven, letteren te lezen, bomen te omhelzen, zonnestralen te vangen’ (29-1-2017).

Het is ondubbelzinnig zelfplagiaat, zij het onbewust en met de fraaiste bedoelingen, namelijk om mijn vele lezers te dienen met een verse greep uit de schatkamers van mijn geest. Die lezers hadden natuurlijk al lang door dat ze een variatie op een eerder kunstje kregen voorgeschoteld. Meewarige of verontwaardigde reacties bleven uit – waarschijnlijk uit compassie of onvoorwaardelijke trouw. Daarvoor mijn dank. Inclusief het binnenpretje dat ik vandaag toch maar mooi voor de derde keer uit hetzelfde vaatje weet te tappen. Ik  denk dat ik het de volgende keer eens over witjassen ga hebben.