woensdag 28 juni 2017

Niets te verliezen

Nou ben ik het zat. Ik zit al uren zomaar wat voor me uit te chagrijnen, dat moet nu maar eens afgelopen zijn. Of... chagrijnen is het niet precies, het is eerder een vaag soort somberen, tobben zonder onderwerp, droogmiezeren, sikkeneuren, korzelen, binnensmonds mopperen op niets in het bijzonder, een wrevelloze wreveligheid die zich niet laat duiden.
Van tijd tot tijd is het hierbinnen zoals het momenteel hierbuiten oogt: bewolkt zonder dat ook maar één wolk valt te herkennen. Ik schat dat het de rekening is die ik gaandeweg de rit betaal voor de hordes die ik al passeerde, voor al die momenten van te weinig lucht en te veel kruim, al die momenten van mis en moeilijk waar ik niet bij wou stilstaan maar die toch hun prijs hebben. Dan komt er een dag dat de kassa ineens blijft rinkelen voor de nog niet voldane rekeningetjes.
Mensen winnen zó graag, dat ze niet goed leren hoe te verliezen. En dat terwijl verliezen veel gebruikelijker is dan winnen. Niet alleen kent (behalve bij remises) elke wedstrijd noodzakelijkerwijs maar één winnaar, ook verliest iedereen maar dan ook ie-der-een zijn belangrijkste ronde, namelijk de laatste. Wie weet, valt de spreekwoordelijke berusting van oudere mensen wel te verklaren uit het troostende inzicht, dat er naarmate de levensavond vordert steeds minder te verliezen valt. Kracht, vitaliteit, energie, tempo, ambitie: stuk voor stuk klinken ze gaandeweg in om – als het een beetje meezit – plaats te maken voor bezonkenheid en rust. Een houding die boeddhisten op hun manier ook nastreven.
Het is misschien wel zoals Janis Joplin het zo meeslepend zong: ‘Freedom’s just another word for nothin’ left to lose.’ Als je niets meer te verliezen hebt, dan ben je pas echt vrij. Het blijft doodzonde dat zij dat stadium al op haar 27ste bereikte, maar er spreekt een onthechtheid uit, die me elke keer treft als ik zinnetje ergens tegenkom. Wat verliezen we precies met het vorderen van de jaren? Ongekende mogelijkheden, natuurlijk. Maar ook aanstaande teleurstellingen. Verrassende verrukkingen. Maar ook onbekend verdriet. We verliezen in elk geval verwachtingen. Maar dat verlies kun je ook zien als winst, of zoals Joplin zei, als vrijheid.

Buien is het nog steeds wolkeloos bewolkt, zie ik. Maar ik geloof dat het binnen nu toch ietsje lichter wordt. 

donderdag 22 juni 2017

De kracht van de verbazing

Er zijn van die dagen dat ik me voortdurend verbaas. Niet omdat er overal duveltjes uit doosjes springen, de koning aftreedt, de formatie rond is of Donald Trump een nieuw kapsel heeft, nee, omdat het leven van alledag ineens ongewoner lijkt dan gewoonlijk.
Gisteren zit ik in de wachtkamer van een centrum voor diagnostiek om een prik te halen. Ik kan die ruimte dromen, zo vaak kom ik er, en toch kijk ik weer aandachtig rond. Ik zie niets nieuws, maar ik voel iets ouds: het natrillen van geschiedenissen die hier begonnen met grafiekjes en cijfers die me weer naar andere wachtkamers brachten, operatiekamers, intensive cares – een lange reis vol spookverhalen die nooit wennen.
Ik scoot daar weg, de zomerwarmte in, die getemperd wordt door een zoele wind. Het weer went ook nooit, we hebben het er elke dag onnieuw over. Aan de overkant van een doorgaande weg wenkt een lommerrijk park. In de verte zie ik een auto, maar die is nog op veilige afstand, ik kan gerust de zebra over. Ik ben amper aan gene zijde, of de wagen scheurt achter me langs, hij rijdt veel te hard. Een nijdige claxon snerpt me om de oren. Een foetertoeter.
Ook verbazend. Wat bezielt zo’n bestuurder? Hij is een jaar of vijfentwintig, zie ik nog net, en hij heet Wesley, of Kevin, denk ik. Voor 700 euro heeft Wesley/Kevin de metallic-grijze middenklasser gekocht, en daar is hij nu mee aan het gassen, yes, met 70 door de bocht, lekker man. Shit, krijg nou wat, een bejaarde op een scootmobiel, steekt nog over óók, denkt zeker dat ik afrem, nou mooi niet, ouwe gek, ttúúúúúúhhhh, dat zal ‘m leren, die halve zool met z’n sloommobiel – de straat is van mensen die van tempo maken houden.
In het park nemen de vogels het over van de woedende claxons. De vogels, plus de bomen-van-de-vele-blaadjes, die kunnen ruisen als een beste zee. Een meisje loopt op blote voeten over het plantsoen, haar schoenen houdt ze in een hand, de andere veegt de lange haren weg die voor haar ogen dansen. Het is het oerbeeld van de sixties, langharig meisje op blote voeten in het gras, ik ken het al zo lang en toch frappeert het me. “Lekker?” wil ik vragen, maar dat doe ik niet, het antwoord ligt voor de hand.

Verbazing is een mooie kracht. Ze blaast het stof weg van de geschiedenis, die daar die weer glans van krijgt, toont die ene nog niet geziene kant, de andere dimensie, een nieuw perspectief. Goed blijven oefenen, Matt.

maandag 19 juni 2017

Waar we het eigenlijk ook eens over moeten hebben

Waar we het eigenlijk ook eens over moeten hebben, is het woord ‘eigenlijk’. We gebruiken het om de haverklap, maar staan er nooit zo bij stil. Behalve nu dan even.
‘Eigenlijk’ klinkt als een stoplap, een hol woord dat zelf niet veel betekent en vooral dient om een adempauze te verschaffen als we niet gauw genoeg een antwoord weten of op de juiste woorden komen. “Nog een wijntje?” “Eh, eigenlijk wou ik naar huis.” Hoe vond je de voorstelling?” ”Best interessant, eigenlijk.”
Zo zien we al meteen dat een holle term toch vol betekenis kan zijn. Het woord ‘eigenlijk’ schminkt onze onzekerheid voor een moment weg. Dat laatste wijntje lusten we wát graag, maar ja, morgenochtend roept het werk weer, dus we aarzelen tussen twee belangen, plicht en plezier, en geven onszelf nog een paar tellen bedenktijd. Of het theater had ons een moeilijk stuk voorgeschoteld, waar we niet eentweedrie raad mee weten, maar dat wel voor belangrijk doorgaat, zodat we – om niet voor culturele lichtgewicht door te gaan – naar een ontwijkend antwoord zoeken.
Op die manier gebruikt, kan ‘eigenlijk’ ook suggereren dat we iets doen of laten in het besef dat we het beter kunnen laten c.q. doen. “Eigenlijk moet ik meer sporten.” “Eigenlijk ben ik te veel met mijn werk bezig.” Of de onthulling: “Eigenlijk ben ik monogaam.” Het zijn zinnetjes waarvan de tweede helft ontbreekt. Ik moet meer sporten, maar ben daar te lui voor. Ik ben een workaholic, want het werk geeft me veel voldoening. En ik mag dan wel monogaam zijn, voor jou dreig ik een uitzondering te maken.
Behalve onzekerheid licht er ook wel een bepaalde diepte achter het woord ‘eigenlijk’ op. Een vraag naar achtergronden, verscholen bedoelingen en onuitgesproken intenties. “Wat bedoel je eigenlijk?” “Hou je eigenlijk nog wel van mij?” ”Eigenlijk heeft de regering de kluit belazerd.” Hier heeft ‘eigenlijk’ de betekenis van ‘in werkelijkheid’, ‘welbeschouwd’ ‘au fond’ of ‘in essentie’. Met een beetje bravoure zou je kunnen stellen dat achter ons eenvoudige woordje de grootste vragen van de existentie opduiken. Uiteindelijk zouden we allemaal wel willen weten wat schijn is en wat wezen, hoe de werkelijkheid nu echt in elkaar steekt, wat toch de kern is van ons raadselachtige bestaan.

Ik sla op hol, merk ik. Tropenkolder waarschijnlijk. Het is 31 graden. Geen weer voor moeilijke stukjes, eigenlijk.

dinsdag 13 juni 2017

Even nahijgen

Kennelijk stond er een goeie kop boven mijn vorige stukje. En dan doel ik niet zozeer op de illustratie: een foto van schrijver dezes met zomerhoed en zuurstofslangetje. Nee, ik bedoel het opschrift ‘Een hijger komt uit de kast’. Hoe dan ook, het stukje trok nogal de aandacht.

Via Facebook kwam ook een hele trits reacties los, veelal afgerond met een bemoedigend ‘sterkte!’. Allereerst: mijn dank daarvoor. Vervolgens moet ik er toch nog even over nahijgen.
Dit weblog gaat over van alles dat me opvalt, invalt en overvalt, en dat is méér dan alleen mijn medische mikmak. En als ik over die mikmak rep, beperk ik me ook weer. Ik schrijf niet graag en niet vaak over de nare, donkere, pijnlijke, verdrietige kanten van fysiek malheur. Zulk proza wordt me al gauw te klagerig en te melodramatisch. Als vanzelf, van de weeromstuit misschien, zoeken mijn stukjes juist het licht op, de hoop, de kansen.
Maar nu en dan geef ik mezelf toestemming voor een moeilijk blogje en probeer ik scherp te krijgen hoe ziektes een mens kunnen bezeren en bezwaren en beperken. Er zijn van die uren dat de vloek zich beter laat vinden dan de lach en de dofheid sneller dan de gloed. Ze vallen niet te ontkennen, die bewolkte momenten, ze horen erbij. Je kunt de spoken van het leven beter in de lelijke smoel kijken, dan proberen ze weg te wuiven.
Dat had ik in gedachten toen ik schreef dat mijn longaandoening me net zo benauwt als het idee dat ik publiekelijk aan het slangetje moet, aan de zuurstof, met de Z van Zichtbaar Zwak en Ziek. Het is in theorie maar een hulpmiddel, net als een rollator of een wandelstok, maar bij zuurstof gaat het om iets essentieels, iets existentieels, iets waar het leven mee staat of valt. Je kunt niet zonder. Met een Z.
Maar ik hoef ook niet Zonder. Dan maar een slangetje, Zonodig. En zo Zwak is het nou ook weer niet om te laten zien dat je jezelf een handje helpt. Het luchtte zelfs een beetje op toen ik mezelf met slangetje (en hoed) terugzag op internet. Maar die bemoedigende reacties deden me stiekem toch wel goed.


zondag 4 juni 2017

Een hijger komt uit de kast

Het weer zat alvast mee: droog, tamelijk zonnig en niet te warm. Welgemoed chauffeerde ik eega en kleindochtertje naar Bergeijk, waar ze een lang weekeinde gingen kamperen. Getweeën, zonder mij, want voor het tentleven heb ik het gestel niet meer.
De gereserveerde plek onder de bomen was mooi en ruim bemeten. Ik klapte een stoeltje uit en keek toe hoe de twee aan het werk gingen met stokken, scheerlijnen, haringen en tentdoek, wat nog een hele klus is voor een één volwassene en een zevenjarig kind. Met elke hamerslag op een haring daalde mijn stemming en steeg mijn gêne, want ik zag mezelf daar zitten als een pasja die met de armen over elkaar neerkeek op zijn werkvolk.
Die stemming werd nog donkerder toen ik op weg naar het toiletgebouw stuitte op allerlei hobbels en hellinkjes die niemand opvielen maar die voor mij uitpakten als één lange hindernisbaan ten koste van zoveel adem en kracht in de benen dat ik twee keer moest stoppen om bij te komen.
Met de tong op de schoenen terug bij het tentje, bleek de auto niet meer te starten. Onoplettendheid, accu leeg. Een uur later was dat probleem verholpen en reed ik in mijn eentje terug naar huis, in een stemming die laveerde tussen ergernis, vermoeidheid en frustratie. Niet meer kunnen wat je wilt: hoe vaak had ik dat al ervaren? En toch wende het maar niet.
Onderweg kreeg ik een verschijning. Het was mijn fysiotherapeute Anne-Marie, die me altijd aanraadt bij inspanningen extra zuurstof te gebruiken. Dat doe ik wel in de beslotenheid van de fysiopraktijk, maar niet in het openbaar. “Had je op die camping zuurstof gebruikt, dan was het vast beter gegaan.”
Ik was toch ook al eerder uitgekomen voor mijn beperkingen en me gaan tooien met wandelstok, rollator en scootmobiel, allemaal illustraties van het feit dat ik gaandeweg slechter ter been was geworden. Waarom dan niet nu uit de kast komen als hijger? Er is toch geen principieel verschil tussen een neusbril en een leesbril, tussen het ene hulpmiddel en het andere?
Toch wel. Zo’n slangetje in je neus oogt als een bijna-dood-verklaring. Wanneer in een film een acteur moet spelen dat hij ernstig ziek is, tooien ze hem met een zuurstofslangetje. Maar ja, zou Anne-Marie zeggen, liever zuurstof dan frustratie. Moest ik er dan toch maar aan geloven? Misschien kon ik er het best mijn witte zomerhoed bij opzetten. Weinig lucht maar air genoeg.

Ooit. Op een dag. Misschien overmorgen.